Bloemlezing van een soutpiel


‘Biografische bloemlezing’ van een soutpiel
Bij honderd jaar Boeli van Leeuwen

door Kees Broere

Het woord komt waarschijnlijk nergens in zijn oeuvre voor, maar goeie kans dat Boeli van Leeuwen het mooi zou hebben gevonden: soutpiel. En misschien dat hij na aandringen zelfs toegegeven zou hebben dat de term ook op hemzelf van toepassing was. Want hij mag dan hebben geschreven dat hij ‘nergens anders zou kunnen wonen dan op Curaçao’, tegelijkertijd vond hij in Europa de ‘bakermat’ voor wat hij zijn ‘beschaving’ noemde. (En overigens was hij van mening dat Amsterdam ‘de mooiste stad van de wereld’ is.)
Tijd voor wat uitleg dan. In Nederland heeft de naam Johan (Jan) van Riebeeck nog altijd enige bekendheid, terwijl de naam Johan van Walbeeck, over wie zo meteen meer, vrijwel niemand iets zegt. In 1652 kwam Van Riebeeck aan wal op de plek die Kaapstad zou gaan heten. Na hem kwamen, onder veel anderen, meer Nederlanders naar deze nieuwe handelspost in het gebied dat we al geruime tijd als Zuid-Afrika kennen. De mensen met een Nederlandse achtergrond die bleven en er families stichtten, zijn bekend geworden als Boeren, of als Afrikaners. Na meer dan 3,5 eeuw geldt voor hen dat zij zich nergens anders ter wereld thuis voelen dan in het zuiden van het continent Afrika. (Met dank natuurlijk ook aan de apartheid, maar over die onuitwisbare schandvlek gaat het hier even niet.)
De settlers van Britse afkomst daarentegen, van wie de eersten in 1820 kwamen, hebben Zuid-Afrika minder onvoorwaardelijk in hun harten gesloten. Zij stonden, metaforisch gesproken, met één been in het land waar zij woonden en met het andere nog altijd in het land van hun voorouders. Uit dat spagaatbeeld, denkt u even creatief mee, vloeit voort dat bij mannelijke Britse Zuid-Afrikanen hun geslachtsdeel ergens in de oceaan komt te hangen. Ziedaar, zoals het in de taal Afrikaans zo mooi heet: de soutpiel.
Op Curaçao was het, ruim voor Van Riebeeck maar veel minder prominent aanwezig in de Nederlandse geschiedschrijving, Johan van Walbeeck die het eiland in 1634 veroverde op de Spanjaarden en er in 1639 de eerste gouverneur werd. Na hem kwamen meer Nederlanders naar Curaçao en andere eilanden van wat de Nederlandse Antillen is gaan heten. Hun familienamen zijn er nog altijd te vinden, zij maken als witte Antillianen al bijna 400 jaar deel uit van de geschiedenis van de eilanden, en voor velen van hen geldt dat zij zich nergens anders ter wereld dan op de Caribische eilanden thuis voelen. Maar met hun paspoort van het Koninkrijk der Nederlanden kunnen zij anno 2022 nog elk moment besluiten zich aan de andere kant van de oceaan te vestigen.
In de tweede helft van de vorige eeuw was het niet anders. Diverse Antilliaanse en Surinaamse schrijvers en kunstenaars zijn voornamelijk of zelfs uitsluitend in het ‘Europese Nederland’ woonachtig en werkzaam geweest. Maar gelukkig zijn er ook die hun kunst in én over het Caribisch gebied hebben gemaakt. Curaçaose proza-auteurs uit die tijd, wier faam tot in de koude kant van het Koninkrijk is doorgedrongen, zijn met name Tip Marugg, Frank Martinus Arion en Boeli van Leeuwen. Zij danken hun bekendheid mede aan het feit dat zij hun oorspronkelijke werk niet in het Papiaments schreven, zoals dichters als Pierre Lauffer en Elis Juliana dat deden, maar in het Nederlands.
Van ‘de grote Curaçaose drie’ is Martinus Arion dankzij Dubbelspel waarschijnlijk de in Nederland bekendste. Maar voor de meeste liefhebbers geldt Boeli van Leeuwen als de beste. Zijn literair proza in romans en verhalen, maar ook zijn in kranten verschenen stukken (‘columns’ zouden we tegenwoordig zeggen) kennen een uiterst persoonlijke stijl. Van Leeuwen is wel de Antilliaanse Gabriel García Márquez genoemd, maar die eer komt hem toch echt niet toe. Zijn proza ‘barok’ noemen, zoals hij ook zelf heeft gedaan, is een geschiktere vergelijking. Zij het met de kanttekening dat het barokke nu en dan doorschiet naar irritante gekunsteldheid. Van Leeuwen kent daarnaast grote sympathie voor kunstenaars die zich vanwege hun genialiteit gekweld weten. Maar soms lijkt het alsof hij dit omdraait en hij zichzelf vanwege zijn gekweldheid geniaal mag weten.

Samen met Nederland binnen het Koninkrijk
Boeli van Leeuwen (1922-2007) woonde geruime tijd in Nederland, maar heeft het grootste deel van zijn leven doorgebracht op Curaçao, het eiland dat hij even hartstochtelijk vervloekte als beminde. Uit Wie denk je dat ik ben?, de ‘biografische bloemlezing’ van zijn werk die in september is verschenen, blijkt opnieuw hoezeer deze ziel zich niet alleen met de Cariben en de nabije buren in Latijns-Amerika, maar zeker ook met West-Europeanen verwant voelde. Althans, met de intellectuelen en kunstenaars uit de oude wereld. Met hen dus die, zoals Van Leeuwen het verwoordde, de ‘bloem’ zijn van de ‘plant’ die mensheid heet.
Boeli van Leeuwen studeerde rechten in Nederland en heeft in verschillende fases van zijn leven als advocaat gewerkt. Daarnaast echter is hij als bestuurssecretaris, als hoge ambtenaar dus van Curaçao ten tijde van de Nederlandse Antillen, direct betrokken geweest bij de politiek van niet alleen zijn eigen eiland en de andere Caribische rijksdelen, maar natuurlijk ook van die van het Koninkrijk der Nederlanden in zijn geheel. Hoe keek de mens en de schrijver Van Leeuwen, zeg maar zowel de plant als de bloem, aan tegen de verhoudingen binnen dat Koninkrijk en zijn koloniale geschiedenis? De recent verschenen bloemlezing Wie denk je dat ik ben? geeft hierop meer zicht.
En dat ook dankzij het heldere voorwoord van Sheila Sitalsing, de journalist en schrijver die gezien haar Surinaams-Curaçaos-Nederlandse achtergrond als een koninkrijkskind par excéllence mag gelden. Sitalsing vermeldt niet alleen hoe zij al op de middelbare school op Curaçao een groot fan was van de eerste drie boeken van Van Leeuwen, maar ook hoe zij als beginnend journalist rond 1991 voor een marginaal blaadje op audiëntie mocht bij de man die zij ‘een grote zoon van het koninkrijk’ noemt en ‘een van de grootste schrijvers die het Nederlands taalgebied heeft voortgebracht’.
In het interview met Van Leeuwen vraagt zij hem of de inwoners van Curaçao onafhankelijk willen worden van Nederland. Zijn antwoord is stellig: het zal ‘nooit’ gebeuren, want ‘Curaçaoënaars zijn hele slimme mensen die weten dat dat iets is dat zij absoluut niet willen. Wij hebben er geen enkel voordeel bij. Onze vrouwen gaan niet hoereren in het buitenland; het zijn de dames die daar van de honger sterven die hierheen komen.’ Curaçao als een eiland van melk en honing in de Caribische regio dus. Dat klopte in 1991 al niet, dat klopt anno 2022 al helemaal niet. Maar het geeft de visie van Van Leeuwen vrij duidelijk weer: samen met Nederland binnen het Koninkrijk, en niet daarbuiten, zien de mensen op Curaçao de meeste kansen om van hun leven een aangenaam succes te maken. En als zij dat niet zien, dan zijn zij misschien toch niet veel meer dan ‘de plant’. Want Boeli van Leeuwen wist dat hijzelf deel uitmaakte van de voornamelijk witte elite; een ‘bloem’ op zijn eiland, een bloem binnen het Koninkrijk.

Het ijle en het aardse
Het is het voorrecht van de soutpiel. Het eerste deel van Wie denk je dat ik ben? schetst een boeiend beeld van de schrijver-kunstenaar Van Leeuwen aan de hand van klassiek westerse voorbeelden als Rembrandt en Beethoven. Met name aan de laatste kan Boeli van Leeuwen, de auteur wiens werk vaak heen en weer gaat tussen zware romantiek en ijle mystiek, zich naar hartelust spiegelen, bijvoorbeeld waar hij over de componist schrijft als ‘gekweld, innerlijk verscheurd en twijfelend aan zijn eigen vruchtbaarheid’. Het zijn de thematische grondslagen voor de ‘tragische mislukking’ die de mens in de ogen van de schrijver is, een wezen dat misschien slechts zijn ‘heroïsche onbegrijpelijkheid’ als zijn hoogste goed kan noemen.
Maar misschien ook dat niet. De schrijver Boeli van Leeuwen citeert op pagina 175 een opmerking die zijn echtgenote over hem maakt. Zij noemt hem ‘een ijdele, infantiele idioot met een gladde tong’. Slim wel van hem, want juist door dit kritische oordeel zo ruimhartig in een verhaal op te nemen, zullen wij lezers hem mogelijk minder ijdel gaan vinden. Al bestaat uiteraard ook de kans dat we deze retorische truc doorzien.
Juist de verhalen in de bloemlezing die niet over westerse genieën maar over Curaçao en zijn inwoners gaan, zoals het prachtige ‘Spaanse Water’, zullen hopelijk bij de herdenking van zijn tweehonderdste geboortedag in 2122 nog altijd worden gelezen. Veel andere stukken, en dan vooral die waarin Van Leeuwen zijn existentiële verscheurdheid verpakt in theologische uitweidingen, zijn ook nu al weinig boeiend meer.
De kracht van Boeli van Leeuwen ligt in ‘het aardse’ en ligt dus op zijn Curaçao, dat al sinds Van Walbeeck ‘permanent naar de bliksem’ gaat, maar waar toch geldt dat de inwoners ‘in elkaar verstrengeld als lianen’ zijn, ook al vormen de Curaçaoënaars ‘een tuchteloze bende sjacheraars die al decennialang diep in de verloedering is weggezakt’. Van Leeuwens liefde voor deze heroïsche mislukkelingen komt het mooist tot uitdrukking in het verhaal ‘The rest is silence’, het meesterstuk uit de ook verder zeer boeiende bundel columns die als Geniale anarchie gelukkig nog altijd leverbaar is.

Haastwerk
Want dat laatste geldt lang niet voor al het werk van Boeli van Leeuwen. Het goede van Wie denk je dat ik ben? is dat een paar niet eerder gepubliceerde verhalen en een behoorlijk aantal niet meer leverbare verhalen opnieuw toegankelijk zijn gemaakt. Het slechte van de bloemlezing is dat dit in grote haast lijkt gebeurd, met alle fouten van dien. Het boek is in september 2022 verschenen, op tijd dus voor de herdenking op 8 oktober in Nederland van de schrijver die op 10 oktober 1922 op Curaçao werd geboren. Mogelijk door de haast om het boek op tijd op de markt te brengen, staan verdeeld over de 276 pagina’s vele tientallen fouten en foutjes, vaak pietluttige maar hinderlijke zetfouten (‘stat’ in plaats van ‘staat’, moeder ‘Theresa’ in plaats van ‘Teresa’ en ga zo maar door), die bij elkaar opgeteld haast een nagelaten klap zijn in het gezicht van de schrijver die voor de literatuur van Curaçao, de Cariben en het Nederlands Koninkrijk zo veel heeft betekend.
Ook het nawoord, de verantwoording en de biografische schets van Klaas de Groot, de man die de verhalen heeft gekozen en bezorgd, zijn onder de maat – zeker afgezet tegen het voorwoord van Sheila Sitalsing. De Groot is een kenner van de literatuur in het Caribische deel van het Koninkrijk en in Suriname, maar maakt dat hier, al dan niet vanwege de haast om te publiceren, helaas niet waar. Hij wringt zich in bochten om duidelijk te maken waarom het literaire proza behalve ‘fictie’ ook ‘autobiografie’ kan zijn (hetgeen uiteraard kan), maar gebruikt daarbij semi-theoretische termen die eerder aandoenlijk dan overtuigend zijn. ‘In zijn romans is Van Leeuwen natuurlijk ook altijd aanwezig, dat kan niet anders.’ Oké, vooruit maar. Als verklaring voor het feit dat schrijver en lezer ‘dicht in de buurt’ van elkaar blijven, schrijft De Groot: ‘Een mogelijke oorzaak is dat in de verhalen het woordje “ik” zeer vaak gebruikt wordt.’ U meent het?! En heel droevig, inclusief zetfout, wordt het als de kenner opmerkt: ‘Het is nu erg verleidelijk om erop te wijzen dat Van Leeuwen gek was op [de] uitspraak: “Ik ben zoals ik ben.”’ En dus: ‘[D]ie woorden moeten voor hem een grondwet zijn geweest en in ieder geval een ideaal.’ Nee maar!
Dit alles heeft Boeli van Leeuwen niet verdiend. En wij lezers evenmin.
 
Boeli van Leeuwen, Wie denk je dat ik ben? Een biografische bloemlezing, gekozen en bezorgd door Klaas de Groot en met een voorwoord van Sheila Sitalsing, In de Knipscheer, 2022
 
Share our website