‘Resolutie-Metissen’

door Liesbeth Rosen Jacobson

Het is wellicht een beetje ondergesneeuwd in de stortvloed van recente publicaties, presentaties en excuses over de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog van 1945-1949, maar ook België heeft een koloniale geschiedenis waarvan het zich de laatste tijd steeds openlijker rekenschap moet geven. Ook bij onze zuiderburen is recentelijk meer bewustzijn gekomen voor de zwarte bladzijden van het Belgisch kolonialisme in Afrika, in Congo en Ruanda-Urundi (de huidige democratische republiek Congo, Rwanda en Burundi). Dat geldt onder andere voor het lot van mensen van gemengd Europese en Afrikaanse komaf, die in die context ‘metissen’ (van het Franse métis) worden genoemd. Veel metissen werden als kind al dan niet onder dwang bij hun Afrikaanse moeders weggehaald om te worden opgevoed in katholieke en protestantse missie-instellingen. Op 4 april 2019 maakte de Belgische premier Charles Michel namens de regering excuses ‘aan de metissen uit de periode van de Belgische kolonisatie en hun families voor het onrecht dat hen werd aangedaan’. De regering betuigde ook haar ‘diepste medeleven aan de Afrikaanse moeders bij wie de kinderen werden weggerukt’. Al eerder, op 29 maart 2018, nam het Belgische parlement unaniem een resolutie aan ‘over de segregatie waarvan de metissen uit de periode van de Belgische kolonisatie in Afrika het slachtoffer zijn geweest’. Tijdens een eerdere hoorzitting in de Senaat had de Belgische katholieke kerk bij monde van Monseigneur Bonny al excuses aangeboden. Dit was het resultaat van een jarenlange strijd van de metissen en hun nakomelingen om erkenning en financiële genoegdoening.
Voordat de specifieke doelen en de context van de ‘Resolutie-Metissen’ in dit stuk aan bod komen, zal ik eerst kort de geschiedenis van het Belgisch kolonialisme en zijn beschavingsmissie beschrijven. In de loop van de 19e eeuw begon de jonge staat België zich te mengen in de machtsstrijd van Europese mogendheden om (voornamelijk Afrikaanse) koloniën. Op de conferentie van Berlijn in 1885 had koning Leopold II zijn zinnen gezet op een groot gebied: dat werd de Congo-Vrijstaat en vormde een lange tijd het persoonlijke wingewest van Leopold II. De handel in ivoor en rubber was zeer succesvol, maar de koning pleegde daarmee zodanig roofbouw op het land en de bevolking dat de Belgische overheid wel moest ingrijpen. Daardoor ontstond in 1908 de kolonie Belgisch-Congo. Dat betekende echter niet dat de ongebreidelde uitbuiting van het land en zijn bevolking ophield. Wel kwam er gaandeweg meer geld beschikbaar voor gezondheidszorg. Het mandaatgebied Ruanda-Urundi werd vervolgens in 1919 toegevoegd aan het Belgisch koloniaal gebied in Afrika.

‘Beschavingsmissie’
Net zoals in de Angelsaksische ‘white dominions’ Canada en Australië voerden Europese koloniale machthebbers in Afrika en Azië een zogeheten beschavingsmissie uit. In Nederlands-Indië gebeurde dat bijvoorbeeld onder de noemer van de Ethische Politiek,  nadat koningin Wilhelmina het begrip in haar troonrede van 1901 had geïntroduceerd. Onderdeel van een dergelijke beschavingsmissie was het weghalen van kinderen van gemengde komaf bij hun inheemse moeders om ze een Europese opvoeding en scholing te geven in weeshuizen en kostscholen. Anders zouden ze het risico lopen een schande voor het Europese koloniale project te worden: rondrennende kinderen in armoedige kleding met blond haar en blauwe ogen in inheemse buurten zouden een smet vormen op het blazoen van het Europese kolonialisme. Dus vonden in alle grote Europese koloniale rijken, zoals de Britse, Franse, Belgische, Nederlandse en Italiaanse imperia, dit soort scheidingspraktijken in meerdere of mindere mate gedwongen plaats.
Toen de dekolonisatie op het punt stond los te barsten, doemde de vraag op: wat te doen met deze kinderen van het kolonialisme? Zoals ik eerder heb laten zien in mijn proefschrift en een artikel, deed de Franse regering er alles aan métis-kinderen uit het Aziatische Indochina te ‘redden’, omdat ze ervan overtuigd waren dat er geen toekomst voor deze kinderen was in het zojuist onafhankelijk geworden Vietnam.
Ook de Belgen voerden een soortgelijke, staatsgeleide evacuatie uit in Congo en Ruanda-Urundi, van waaruit metiskinderen gedwongen naar België migreerden. Sarah Heynssens deed een intrigerend onderzoek naar deze kinderen in Ruanda-Urundi, die eerst door de zusters van de Save-missie – slechts één  van de missies die zich hiermee bezighielden – in hun weeshuizen werden opgevangen voor een Europese, christelijke opvoeding om vervolgens in een gedwongen evacuatieplan naar België te vertrekken. Daar werden ze in instellingen of door Belgische pleeggezinnen opgevangen en soms – naar later bleek illegaal – geadopteerd. Dit bleek ook een voorbeeld voor de werkwijze van de Belgisch autoriteiten in Congo te zijn, zoals de recente online tentoonstelling Metis. Archief, herinnering en identiteit, gemaakt door drie medewerkers van het Algemeen Rijksarchief te Brussel, Jeanne Garcia, Delphine Lauwers en Chiara Candaele, op intrigerende wijze laat zien.

Tussen wetenschap en belangenbehartiging
Begin maart was ik op een workshop in Parijs met als onderwerp het ‘van gemengde komaf zijn’ in meerdere koloniën wereldwijd: ‘être metis.se entre les empires’. Dit was een fascinerende (grotendeels Franstalige) workshop waar ik veel van heb geleerd en waar ik ook een aantal interessante gesprekken met de andere deelnemers heb gevoerd. Hier waren ook Delphine Lauwers en Chiara Candaele van het Belgische Algemene Rijksarchief en de bovengenoemde website aanwezig, die een boeiende presentatie gaven. Omdat hun project niet alleen de onderste steen boven wil krijgen in wetenschappelijke zin, maar ook expliciet probeert de direct betrokkenen, de metissen uit Congo en Ruanda-Urundi, een stem te geven, maakt dat hun onderneming tot een ware ‘balanceer act’. Ze willen niet alleen de praktijken van het weghalen van kinderen bij hun moeders in de context van het gehele Belgisch koloniale project plaatsen, maar ook vergelijken met soortgelijke activiteiten in andere koloniën. Daarnaast willen ze ook Belgische metissen zelf expliciet de mogelijkheid geven hun familiegeschiedenis te achterhalen, wat door alle verplaatsingen en naamsveranderingen soms tot eindeloze zoektochten en meerdere spelden in hooibergen leidt. Ook helpt hier de verouderde wetgeving wat betreft privacy en de beperkte openbaarheid van persoonsgegevens uit de verspreide archieven niet mee, wat tot pijnlijke dilemma’s voor de onderzoekers leidt. Dit veroorzaakt veel frustratie onder de metissen, die daarnaast ook van beleidsmakers en medewerkers van de Belgische overheid verlangen dat zij met meer concrete blijken van erkenning en genoegdoening komen. Maar volgens de onderzoekers die ik sprak, lijken beleidsmakers zich nu soms te verschuilen ‘achter het lopende onderzoek’, terwijl de betrokkenheid van Belgische overheidsactoren voor deze vaak gedwongen verplaatsingen al eerder, namelijk in 2019, op het moment dat hun excuses werden gemaakt, onomstotelijk vast is komen te staan. Bovendien gaan de onderzoekers uiteraard zelf niet over de politieke gevolgen van het uitgevoerde onderzoek. Deze constateringen leidden tot een intrigerende discussie over hoe om te gaan met onderzoek in overheidsopdracht en hoe het dan toch lukt een zekere mate van onafhankelijkheid te behouden – ook voor Nederland relevant.
Het Belgisch postkoloniale debat is door alle media-aandacht voor deze gedwongen verplaatsingen voor een groot deel overgenomen door de belangengroepen van de metissen. Daardoor lijkt er minder plaats over te zijn voor de erkenning van het leed dat andere groepen is aangedaan: bijvoorbeeld de bevolking van geheel Afrikaanse afkomst, de Belgische militairen die in Afrika de orde moesten gaan herstellen of het lot en de problematiek van metissen die als volwassenen in België belandden.

De archieffoto van metis-kinderen in een opvang is afkomstig uit de krant La libre Afrique.



 
Share our website