De andere bezetting

door Boudewijn Walraven

Een passage in De andere bezetting. Nederlands-Indië 1942-1945 van Benedict Janssen zet een voorwerpje in perspectief dat werd gemaakt door mijn moeder, in de hoop het te kunnen verkopen toen zij zonder inkomsten met andere Europeanen geïnterneerd was ‘in de wijk’. Een aanvallig, gefiguurzaagd meisje in een soort Hollandse klederdracht, bevestigd aan iets dat lijkt op de baton van een ridderorde, met een veiligheidsspeld aan de achterkant, zodat het als een broche gedragen kon worden. Na de bezetting door de Japanse troepen werd gedecreteerd dat alle symbolen van het Nederlandse gezag, nu onherroepelijk verleden tijd, moesten worden ingeleverd. ‘Dat betrof niet alleen de Nederlandse vlag en portretten van leden van het koninklijk huis, maar ook ridderorden, uniformen en zelfs knopen waarop een W [van Wilhelmina] stond afgebeeld.’ Het Wilhelmina Hotel in Bandoeng werd het Sakura Hotel. In reactie hierop wilden mensen toch op een iets minder expliciete manier hun loyaliteit aan de Nederlandse zaak kenbaar maken. Met zo’n broche dus, bijvoorbeeld.

Gestructureerd overzicht
De andere bezetting geeft op basis van Nederlandse en Engelstalige secundaire literatuur een vlot geschreven en goed gestructureerd overzicht van de hele bezettingsperiode van Nederlands-Indië, inclusief de aanloop en de periode direct na 1945. Aan dat onderwerp zijn natuurlijk ook diverse in de jaren ’80 verschenen delen van De bezetting van Lou de Jong gewijd (waar Janssen dankbaar gebruik van maakt), maar er is daarna genoeg gepubliceerd dat daar op de een of andere manier een aanvulling op vormt. Een voorbeeld is Japan’s Occupation of Java in the Second World War van de Leidse historicus Ethan Mark (eerder geïntroduceerd in het Indies tijdschrift middels een interview met de auteur), waaruit Janssen – in het Engels – uitvoerig citeert. Zulke bronnen stellen Janssen in staat een gedetailleerd beeld te geven van de activiteiten en lotgevallen van uiteenlopende groepen; de Nederlanders, die grotendeels werden geïnterneerd in burgerkampen; de krijgsgevangenen, van wie velen als dwangarbeiders overzee werden gestuurd; de Indische Nederlanders, van wie een aanmerkelijk deel buiten de kampen kon blijven omdat de Japanners hoopten hen als mede-Aziaten aan hun zijde te krijgen; de inheemse bevolking, die gaandeweg steeds meer werd misbruikt als instrument om de Japanse oorlogsmachine draaiende te houden; en last but not least de Japanners. Voor de laatste twee groepen heeft Janssen zich moeten verlaten op wat in het Nederlands en Engels voorhanden was. Hij heeft bijvoorbeeld niet, zoals David Van Reybroek in Revolusi, gebruikgemaakt van interviews met Indonesiërs en Japanners die het allemaal hadden meegemaakt.

De rol van Soekarno en Hatta
Janssen heeft van al het secundaire materiaal een boeiende synthese gemaakt, maar zijn meest persoonlijke bijdrage is een nawoord, waarin hij ingaat op de rol van Soekarno en Hatta tijdens de bezetting. Hij nuanceert de tot in de hoogste Nederlandse regeringskringen populaire, maar eenzijdige karakterisering van Soekarno als een collaborateur met het fascistische Japan, het fundament van de weigering om na 1945 met hem samen te werken, en wijst erop dat het koloniale bestuur een grote fout heeft gemaakt door na de aanval op Pearl Harbor Soekarno’s aanbod van steun tegen Japan af te slaan. Hij erkent ook de belangrijke rol van Soekarno en Hatta na 1945.
Voor de aanvankelijke beslissing van Soekarno en Hatta om onafhankelijkheid na te streven onder Japanse curatele heeft hij wel begrip, maar niet voor hun voortzetten van de samenwerking toen, vrij snel al, duidelijk werd dat de Japanners hun beloften niet nakwamen, en zonder scrupules Indonesische belangen en levens opofferden ten gunste van de Japanse oorlogsinspanning. Hij constateert dat ook al ruim vóór 1945 sommige Indonesiërs, onder wie de radicale Tan Malaka en ook de veel gematigder Sjahrir, daar felle kritiek op hadden. Dat mag zeker geconstateerd worden, maar je kunt je afvragen welk belang dat nog had (en heeft) na de onafhankelijkheidsverklaring van 17 augustus 1945, toen de Indonesische gelederen zich weer sloten en de focus zich verplaatste naar de verwezenlijking van de daarin vervatte mooie woorden. Janssen beseft dat ook wel, maar de consequentie zou moeten zijn, zo besluit hij, dat er in Nederland geen straten naar Soekarno vernoemd zouden moeten worden. En hij betreurt het dat er in Rotterdam tegenwoordig een Hatta-singel is en de Erasmus Universiteit een gebouw naar haar alumnus Hatta heeft vernoemd. Een nogal Neerlando-centrische conclusie, maar het is tenslotte een boek voor Nederlandse lezers.



Langdurig oorlogsleed
In het ‘Woord vooraf’ waarschuwt Janssen de lezer: ‘Het relaas over de Japanse bezetting van Indië is geen vrolijk verhaal.’ Dat is zeker zo, en des te beklemmender als je naaste familieleden hebt gehad die het allemaal meegemaakt hebben. Je pijnigt je voortdurend met vragen hoe het hun in de beschreven omstandigheden is vergaan, afgezien van de te schaarse details die ze daarover hebben losgelaten. Wat is er gebeurd toen mijn moeder kortstondig in hechtenis was genomen door de gevreesde kempeitai wegens illegaal lesgeven? Ze vertelde daarover alleen dat ze een cel deelde met een vrouw die met elektriciteit was gemarteld. Mijn vader had niet meer dan wat ‘mooie verhalen’ over zijn krijgsgevangenschap. Bijvoorbeeld hoe, toen hij in de haven van Soerabaja puin moest ruimen, de Japanners hem wilde afranselen omdat het niet snel genoeg ging, en de Molukse soldaten die hem gevraagd hadden op te treden als hun commandant in een dichte groep om hem heen gingen staan en zo angstaanjagend begonnen te grommen dat de Japanners hun voornemen niet durfden uit te voeren.
Eén ding is zeker. Er was ellende onder nagenoeg elke bevolkingsgroep, maar het waren de Indonesiërs, zo maakt ook Janssen duidelijk, die het meeste leden onder de bezetting, met miljoenen slachtoffers door uitputting en honger. Ook de Indische mensen die buiten de kampen waren gebleven, werden natuurlijk getroffen door de hongersnood en inflatie die het gevolg waren van desastreuze Japanse maatregelen op het gebied van de economie, waaraan Janssen de nodige aandacht besteedt. Daarnaast voelden ze zich vaak onveilig doordat ze te maken hadden met een vijandige omgeving. Het schrijnende gevolg was, noteert Janssen, dat sommige ‘buitenkampers’ alsnog vroegen om geïnterneerd te worden, omdat ze zich omringd door lotgenoten in een kamp veiliger voelden.
Het is des te tragischer dat na de capitulatie van Japan, na al die verschrikkingen van de oorlogstijd, voor geen enkele groep de verwachtingen verwezenlijkt werden, voor sommigen voor enige jaren, voor anderen permanent; geen voortzetting van het oude leven voor de Indische Nederlanders, van wie velen meer binding hadden met Indië dan met Nederland zelf, tot 1949 geen echte vrede, voor niemand, en geen directe erkenning van de onafhankelijkheid voor de Indonesiërs. Met gevolgen die tot op de dag van vandaag de gemoederen bezig houden.

Bij de afbeeldingen:
Broche, gemaakt door de moeder van de auteur, Willy Walraven-de Haze Winkelman

Persoonsbewijs van E.J. Gallois-van Langen, de grootmoeder van de auteur


 
Share our website