Circus der Surinaamsche Inboorlingen


Het Circus der Surinaamsche Inboorlingen

door Carl Haarnack

In 2023 is het 140 jaar geleden dat er in Amsterdam mensen uit Suriname tentoongesteld werden. De Internationale Koloniale- en Uitvoerhandel Tentoonstelling was de eerste en enige wereldtentoonstelling die ooit in Nederland gehouden is. Zij vond plaats van 1 mei tot 31 oktober 1883 op de plek die nu het Museumplein vormt in Amsterdam. Het doel was om bij de Nederlandse particulieren belangstelling te wekken voor Suriname door op etnologisch gebied iets laten te zien wat ‘nog nimmer in Europa te aanschouwen is geweest’. Nederland schafte in 1863 de slavernij af; een aantal van de hier tentoongestelde Surinamers was zelf nog slaaf geweest.
Met deze koloniale wereldtentoonstelling kon een klein land als Nederland zich als machthebber van een groot en oud koloniaal rijk een plaats verschaffen tussen de moderne, geïndustrialiseerde landen van Europa.[1] Qua bezoekersaantallen was de tentoonstelling met maar liefst 1,5 miljoen bezoekers (Amsterdam telde toen nog slechts 300.000 inwoners) een groot succes.[2] Op het terrein was een heuse kampong gebouwd waar verschillende mensen uit Nederlands-Indië in traditionele kledij vertegenwoordigd waren: Javanen, Madoerezen, Hindu’s, Maleisiërs en Chinezen.[3] Ook van de kwijnende, min of meer vergeten kolonie in de West, Suriname, moest op etnologisch gebied iets meegebracht worden. In een gebouw, de rotonde genaamd, werden 28 mensen uit Suriname aan het publiek getoond: inheemsen, marrons en creolen of, in het taalgebruik van toen, ‘indianen, bosnegers en stadsnegers’.

De brief van Jacqueline Ricket
Een journalist van het dagblad Trouw gaf zijn artikel over de tentoonstelling de titel mee: ‘1883: Gapen naar een etalage van menschenvlees’.[4] De tentoonstelling van 1883 is vaak gekarakteriseerd als een ‘human zoo’ en soms vergeleken met de zogenaamde Völkerschauen van de Duitse dierenhandelaar, circusexploitant en dierentuineigenaar Carl Hagenbeck. Deze organiseerde vanaf 1874 shows waarbij Inuit, Sami uit Lapland, Khoikhoi, Kalmukken en Singalezen met hun huisraad en huisdieren tentoon werden gesteld. In vrijwel alle krantenverslagen vinden we een terugkerend patroon: de 28 Surinamers worden als wilden en inboorlingen afgeschilderd.
Over wat de inheemsen, marrons en creolen er zelf van vonden, is weinig bekend. In sommige kranten verschenen berichten over de ontevredenheid van ‘de Surinamers’ over hun verblijf in Nederland. Zo hadden zij last van de kou en er waren klachten over het eten. Andere kranten schreven juist hoe tevreden de groep was over de grote belangstelling van het publiek. Dankzij een boek van A.J. Riko hebben we in ieder geval één bron waarin we de stem ‘horen’ van een van de Surinaamse ‘inboorlingen’.[5] Riko bezocht de tentoonstelling en deelt een aantal interessante observaties met zijn lezers. Over Jacqueline Ricket, een van de Surinaamse vrouwen die deelnamen aan de tentoonstelling, schrijft hij: ‘Zij was geen kat om zonder handschoenen aan te vatten en oefende een soort gezag uit over de overige vrouwen en meisjes.’[6] Maar nog veel belangrijker is de brief van Jacqueline Ricket die in het boek is opgenomen. Zij schrijft aan haar moeder in Paramaribo:

‘Waarde moeder! Ik laat u hartelijk groeten en ik laat informeeren naar u gezondheid en ik laat u weten dat ik hebt zoo een mooi reis gehad ik hebt drie dagen in spoorwagen gezeten van St. Nazaire naar Paris van Paris Frankerijk van Frankerijk naar Amsterdam. Is zij wel Lina koop voor duizent gulden en alle menschen die komen vint dat kind zoo aardig waarde moeder wees zo goed en zend mijn witte roge voor mijn wand den heer wil ik mijn witte roge aan moeten doen. Waarde moeder wees zoo goed en zend een mooi roge voor mijn ik hebt een leven net als een visch in het water en ik was ziek geweest maar dat kind niet  Moeder groeten alle mensch voor mijn ik hebt een mooi kamer gekregen ik dragen japon wanneer ik uitgaan en hoed ook…’[7]

Uit deze brief klinkt een heel ander geluid dan we van de toenmalige commentatoren horen. Jacqueline voelt zich als een vis in het water, ze heeft een mooie kamer en wanneer ze uitgaat, draagt ze een japon en een hoed. De brief is weliswaar gedateerd op 29 april 1883, nog vóór de opening van de tentoonstelling, maar toch is dit waarschijnlijk de enige eigenhandig geschreven brief van een van de tentoongestelden.


Les habitants de Suriname
In 1884 verschijnt er een boek waarin de tentoonstelling van de Surinaamse groep wordt gedocumenteerd. Prince Roland Bonaparte (1858-1924), de kleinzoon van Lucien Bonaparte, een broer van Napoleon, maakte het belangrijkste negentiende-eeuwse antropologische boekwerk over Suriname: Les habitants de Suriname. Notes recueillies a l’exposition coloniale d’Amsterdam en 1883. Prince Roland Bonaparte, Parijs, A. Quantin, 1884.
Het imposante boek bevat onder andere 61 schitterende zwart-wit foto’s, dertien lithografische platen en twee kaarten van Suriname die twee volle pagina’s beslaan. Het weegt meer dan vijf kilo en behoort tot de imposantste boeken in de Surinaamse bibliotheek. Dit is het eerste grote antropologische werk over de inwoners van Suriname. Het geeft een gedetailleerd beeld van de inheemsen (Kalina en Arowakken), de creoolse stadsbevolking en de marrons (Aukaners en Saramaccaners), de nakomelingen van de van plantages weggevluchte slaven. We zien prachtige kleurenlitho’s met hoofdtooien van inheemsen, muziekinstrumenten, sieraden en gebruiksvoorwerpen. Geheel volgens de net ontluikende antropologische wetenschap worden de mensen en face en en profil gefotografeerd, en wordt informatie gegeven over ‘ras’, leeftijd, geslacht, kleur van huid, haar en ogen, neus, lippen, omvang van de taille en de schedel.


Er is sprake van een interessante paradox: op de tentoonstelling werden de Surinamers als objecten tentoongesteld, maar in boek van Roland Bonaparte worden zij individuen. Zij worden niet, zoals voorheen te doen gebruikelijk, uitsluitend aangeduid als ‘indiaan’ of  ‘neger’, maar er wordt iets gezegd over hun achtergrond en karaktereigenschappen, en zij worden met naam en toenaam genoemd: Majoera-Ka-Ma, Jean-Baptiste Ka-ja-roe, Aliha-Kama, Awarahena, Pierre Miharoe, Kolleté, Johan Koemayara, Maja-Roekama, Johan Koemayara, Marioetari, Johan Ali-Wa-Ja, Henriette Moendi, Hendrik Jawarina, Johan Hialé, Elisabeth Moendi, Kwamina A-Pé-Sé, Johannes Kojo, Kojo-A-Slen-Gri, Kwamina Baja, Amalia Fri-Mason, Jacqueline Ricket, Lina, Antoinette (Koosje), Elisabeth Oldenberg, Gerardina, Wilhelmina van Eede, Syntax, Richard Mazer.
Over de uit Nederlands-Indië afkomstige deelnemers, overigens, waarvan sommige waarnemers wisten te melden dat zijn veel interessanter waren dan de Surinamers, weten we helemaal niets: geen naam, geen naam van het dorp waar ze vandaan kwamen, zelfs niet één enkele wetenswaardigheid.
Bonaparte heeft een Nederlandse informant, Zimmerman, die hem influistert dat de ‘indianen zeer primitief zijn’, dat de ‘bosnegers’ over het algemeen vadsig en lui zijn en dat de creolen iets kinderlijks hebben en zorgeloos van het leven genieten. Toch bestaat er geen enkel negentiende-eeuws boek waarin Suriname en haar bevolking zo gevierd worden. Bonaparte geeft een uitvoerig overzicht van de geschiedenis van het land, gebruikmakend van de bestaande literatuur. Hij staat ook stil bij de taal (het Sranan Tongo), de grammatica en het culturele leven. Een lange lijst van Surinaamse spreekwoorden (odo’s) ontbreekt niet (in het Sranan, de vertaling en uitleg in het Frans). Hij gaat in op de literatuur en geeft zelfs liedjes en gedichten in het Surinaams weer. Men zal in de Nederlandstalige publicaties over Suriname in de 19e eeuw tevergeefs zoeken naar zo’n rijke uiteenzetting over de taal en cultuur van Surinamers.


Naderhand
Wat is er ten slotte met deze Surinamers gebeurd? Eind 1883 ging de groep terug naar Suriname. Een van de twee Arowakken overleed echter in Amsterdam. Jozef Col-hee werd begraven op de rooms-katholieke begraafplaats De Liefde. Deze begraafplaats werd in de jaren ’60 geruimd en op die plek werd het Bilderdijkpark aangelegd. Amalia Fri-Mason trouwde in Suriname met Richard Mazer. Zij werd in 1934 gefotografeerd op de vijftigste verjaardag van haar zoon, die hoofd van de H.D. Benjaminschool in Paramaribo was. Over hoe de levens van de overige leden van de groep zijn verlopen, weten we nagenoeg niets. Zonder het boek van Prince Roland Bonaparte echter zouden we waarschijnlijk nooit de details hebben vernomen van deze tentoonstelling.

De afbeeldingen zijn afkomstig uit Les habitants de Suriname. Notes recueillies a l’exposition coloniale d’Amsterdam en 1883, Prince Roland Bonaparte, Parijs, A. Quantin, 1884
 
[1] Koloniale vertoningen. De verbeelding van Nederlands-Indië op de wereldtentoonstellingen (1880-1931), Marieke Bloembergen, proefschrift UvA, Amsterdam, 2001. p.
[2] Bloembergen, p. 4
[3] Idem p. 20
[4] Trouw, april 2013, Paul van der Steen
[5] Ons rijk Suriname. Schetsen voor Neêrlands volk, zijn Handel en Nijverheid, A.J. Riko. Rotterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1883

[6] Idem
[7] Idem
Share our website