Laurens van der Post op Java


Laurens van der Post op Java

door Siegfried Huigen

In de periode tussen de vrijlating van Nelson Mandela in 1990 en de eerste algemene verkiezingen in Zuid-Afrika in 1994, bezocht de in London woonachtige, Zuid-Afrikaanse schrijver Laurens van der Post de Universiteit van Stellenbosch om er de Afrikaner elite voor te bereiden op hun nieuwe toekomst. De reuring die zijn komst veroorzaakte, was de aanleiding waarom ook ik me onder zijn gehoor bevond. Wat hij gezegd heeft, is me niet bijgebleven, zelfs niet of hij zijn monoloog in het Afrikaans of het Engels heeft gehouden. Het ging vermoedelijk ook minder om de boodschap dan om de man zelf. Van der Post was destijds niet alleen een bekende schrijver, maar verkeerde ook in de hoogste kringen van het Verenigd Koninkrijk. In deze warme vakantie anno 2022 vond ik pas gelegenheid wat meer van hem te lezen.



Het geboortehuis van Laurens van der Post in Philippolis, Vrijstaat, Zuid-Afrika

Een obscuur begin
Hoewel Van der Post een deftige Britse identiteit had aangenomen, was hij van afkomst een Afrikaner van ‘die platteland’. Hij werd in 1906 de Vrijstaat geboren, een voorheen onafhankelijk land, dat na veel bloedvergieten in 1902 door de Britten geannexeerd was en de Oranjerivierkolonie was gaan heten. Zijn vader, C.W.H. van der Post, was in het midden van de negentiende eeuw als kind uit Leiden naar zuidelijk Afrika geëmigreerd en had enkele Nederlandstalige historische romans over de Zuid-Afrikaanse geschiedenis gepubliceerd. ‘Lourens’ was het elfde kind en begon op zeventienjarige leeftijd aan een loopbaan als journalist in de Zuid-Afrikaanse havenstad Durban. Omdat hij daar in een Engelstalig milieu verkeerde, verengelste hij zijn voornaam enigszins tot Laurens. In 1928 vertrok hij naar Engeland en combineerde daar het boerenbedrijf met freelance journalistiek. Zijn ambitie was echter steeds om schrijver te worden, wat voor de oorlog alleen geresulteerd heeft in een geslaagde roman over de rassensegregatie in Zuid-Afrika (In a Province, 1934). Succes en bekendheid kwamen pas na de Tweede Wereldoorlog met tv-documentaires en boeken over de San (Bosjesmannen), en als popularisator van het werk van Carl Gustav Jung. Zijn eigen versies van de dieptepsychologie en de etnografie waren in Van der Posts werk met elkaar vermengd. De Afrikaan dichtte hij daarin een spiritualiteit toe die de moderne westerling verloren zou hebben.
Van der Posts optreden in Stellenbosch in het begin van de jaren 1990 was vermoedelijk deel van zijn ‘fluistercampagnes’ waarmee hij de politiek in Zuid-Afrika probeerde te beïnvloeden. Ten tijde van de regeerperiode van Margaret Thatcher had hij hiermee succes geboekt, zozeer zelfs dat Thatchers Afrikabeleid steunde op de adviezen van Van der Post en niet op dat van de ambtenaren van Buitenlandse Zaken. Haar adviseur was weliswaar een tegenstander van apartheid, maar meende dat bij de bestrijding ervan matigheid betracht moest worden en dat vooral moest worden verhinderd dat het ANC aan de macht zou komen. Van der Post stierf in 1996 in Londen, teleurgesteld over wat er in Zuid-Afrika was gebeurd.

Java
Dat een Afrikaner van het Zuid-Afrikaanse platteland toegang had tot de hoogste kringen in het Verenigd Koninkrijk, geridderd werd en zelfs de geestelijke leidsman van prins Charles en de peetvader van diens oudste zoon kon worden, is in niet geringe mate te danken geweest aan zijn ervaringen op Java. Hier heeft hij een reputatie kunnen opbouwen die later in het Verenigd Koninkrijk deuren voor hem opende.
Hij was in 1940 in dienst van het Britse leger getreden en bevond zich begin 1942 kort voor het begin van de Japanse invasie als luitenant-kolonel in Sukabumi. Hij had hier de wat onduidelijke opdracht om verspreide Britse en Australische troepenonderdelen te verzamelen en achter de Japanse linies het gevecht voort te zetten, maar hij werd al snel gevangen genomen. Na de bevrijding uit krijgsgevangenschap bleef hij tot november 1947 werkzaam in Batavia/Jakarta, aanvankelijk als inlichtingenofficier en later als militair attaché verbonden aan het Britse consulaat. Men vond hem geschikt voor deze rol omdat hij Nederlands sprak en daarnaast wat Maleis en Japans, en vermoedelijk ook omdat hij een scherp waarnemer was. In deze functies hielp hij met de evacuatie van de talrijke gevangenenkampen en hield hij de Britse generale staf op de hoogte van de revolutionaire situatie op Java. Hij cultiveerde bovendien de omgang met Sjahrir, waardoor hij in de aanloop van het Linggadjati-akkoord bij verschillende gelegenheden als intermediair kon optreden. Zelfs Van der Posts buitengewoon kritische biograaf, J.D.F. Jones (The Teller of Many Tales, 2001), moet toegeven dat Van der Post op Java een erg positieve rol heeft gespeeld. De Nederlanders vonden hem daarentegen een verdacht sujet. Toen premier Schermerhorn hem in 1946 in Batavia ontmoette, beschreef hij Van der Post als ‘een man, waarmee men uiterst voorzichtig dient te zijn’ (Het dagboek van Schermerhorn, p. 56).



Filmposter van Merry Christmas, Mr. Lawrence, 1983

Drie boeken over Java
Van der Post heeft zijn ervaringen op Java in drie boeken verwerkt. Zijn bekendste werk over dit thema is waarschijnlijk The Seed and the Sower (1963), een verzameling van drie met elkaar verbonden novellen die gebaseerd zijn op zijn ervaringen in krijgsgevangenkampen in Sukabumi en Bandung. In deze verhalen treden twee alter ego’s van Van der Post op, John Lawrence, een voormalige Britse militair attaché in Tokio, en de Zuid-Afrikaanse kolonel Jacques Celliers. Het boek is vooral bekend geworden door de verfilming ervan uit 1983, Merry Christmas, Mr Lawrence, met David Bowie in de rol van Celliers, die in de film ondanks zijn typische Afrikaner naam een Nieuw-Zeelander moet voorstellen. Deze novellen hebben door hun vertelwijze een hoog Joseph Conrad-gehalte en focussen op de verhouding tussen de Britse gevangenen en hun door maanziekte gedreven, gewelddadige Japanse bewakers, waarbij de verteller voorgeeft culturele verschillen op gezaghebbende wijze te kunnen toelichten. Van der Post baseerde zich voor zijn kennis over Japan op een kort bezoek dat hij in 1926 als journalist aan Japan had gebracht. De discrepantie tussen beperkte kennis en de pretentie van meer is kenmerkend voor het gehele werk van Van der Post. Hij verdichtte ook graag zijn eigen levensgeschiedenis om zichzelf in zijn autobiografische geschriften en bij publieke optredens indrukwekkender voor te stellen, wat gepaard gaat met een zelfvoldaanheid die zich ook uitstrekt tot alles wat Brits is. Tegelijk bevatten deze novellen ook een pleidooi voor vergiffenis voor oorlogsmisdadigers. Van der Post weigerde na de oorlog inderdaad tot ergernis van sommige kameraden om mee te werken aan hun vervolging. De misdadigers werden in zijn ogen namelijk gedreven door onbewuste krachten, zoals maanziekte, waarvoor ze niet verantwoordelijk gesteld konden worden.
In 1970 heeft Van der Post zijn kampervaringen nog eens in de vorm van memoires beschreven in The Night of the New Moon. De aanleiding was een ontmoeting in een radiostudio in de Verenigde Staten met een Japanse dokter die het bekende verhaal van het Japanse slachtofferschap als gevolg van de eerste atoombommen vertelde. Dit was voor Van der Post aanleiding om over zijn eigen kampervaring te spreken en de luisteraars (en lezers) erop te wijzen dat  – hoewel het gebeurde bijzonder tragisch was – dezelfde bommen juist veel meer levens gespaard hadden, ook het zijne.
Voor zover Van der Posts biograaf Jones dat heeft kunnen achterhalen, heeft Van der Post in de gevangenenkampen een buitengewoon constructieve rol gespeeld. Hij was in Bandung de drijvende kracht achter een soort volksuniversiteit waar bijna de gehele kampgemeenschap bij betrokken was, niet alleen de Engelstalige gevangenen maar ook de Nederlandse. In zijn boek legt hij daar op een onkarakteristieke wijze relatief weinig nadruk op. Ook in dit boek gaat het meer om de interculturele hindernissen in de communicatie met de Japanse en Koreaanse bewakers, die in zijn boek aanleiding geven tot diepzinnig bedoelde, maar niet erg overtuigende terzijdes.
Zijn allerlaatste boek, The Admiral’s Baby (met de ‘baby’ wordt Indonesië ten tijde van de Britse interventie in 1945-1947 bedoeld) verscheen kort voor zijn dood in 1996 en gaat over zijn activiteiten gedurende de eerste twee jaar na de oorlog. Het boek heeft een kroniekachtige opzet en neemt een rapport dat hij aan het einde van zijn diensttijd in november 1947 had opgesteld als uitgangspunt. Het valt niet precies vast te stellen in hoeverre het boek zijn toenmalige ervaringen en opvattingen getrouw weergeeft. Zoals bij alles wat Van der Post over zichzelf heeft geschreven, is er reden tot twijfel. In The Admiral’s Baby spreekt hij bijvoorbeeld over Soekarno en Hatta als the ‘two great leaders’. In een rapport dat hij in oktober 1945 naar de Britse generale staf stuurde, had hij deze twee echter getypeerd als ‘rather pathetic figures [...] in three or four months time they will be ignominious and forgotten figures in the life of the country’ (geciteerd in Dennis, Troubled Days of Peace. Mountbatten and South East Asia Command, p. 117). Zijn boek zou op dit punt interessanter zijn geweest als hij duidelijk had kunnen maken of en hoe hij destijds van inzicht was veranderd.


The Admiral’s Baby, 1996

Bols en bier
In alle drie de boeken geeft hij een uiterst positief beeld van het Britse imperium, dat met zijn onbaatzuchtigheid als contrast diende voor het rijk van de ‘VOC’ waarin het uitsluitend om geld te doen was. Hoewel Van der Post afkomstig was uit een land dat kort voor zijn geboorte door de Britten van de kaart was geveegd en waar een bijzonder hoog percentage van de bevolking tijdens de Angloboerenoorlog (1899-1902) om het leven was gekomen, hield hij vol dat het een geluk is geweest dat zijn land van herkomst deel was geworden van het Britse imperium. Java was dit geluk helaas niet te beurt gevallen. De aanzet daartoe onder luitenant-gouverneur Stamford Raffles (1811-1816) werd vroegtijdig afgebroken omdat de Nederlanders naar Java terugkeerden.
Op enkele uitzonderingen na krijgen de Nederlanders in alle schakeringen – en niet geheel ten onrechte – een zeer slechte pers bij Van der Post. De paniekerige, zwaarlijvige kolonialen die hij in 1942 voor de Japanse invasie op Java aantrof, stonken volgens zijn verteller in The Seed and the Sower bijna allemaal naar bier en Bols. De Nederlandse krijgsgevangenen met wie hij het verblijf in de kampen deelde, bedrogen zichzelf met ongefundeerde verhalen over een spoedig einde van de oorlog, en de Nederlandse politiek tussen 1945 en 1947 was gebaseerd op een totaal gebrek aan werkelijkheidszin en willekeurig geweld. Individuele Nederlanders die hij wel mocht, krijgen in vergelijking met Britten maar zeer beperkte aandacht. Hij beschrijft in The Seed and the Sower weliswaar een affaire van John Lawrence met een naamloze, Nederlandse jonge vrouw aan de vooravond van de Japanse invasie, maar de vrouw lijkt eerder een fictief personage dan een werkelijk persoon. Zijn Nederlandse secretaresse, die hem in 1945-1947 trouw had gediend en die niet alleen een talenwonder zou zijn geweest, maar met wie hij volgens zijn biograaf mogelijk ook het bed had gedeeld (Van der Post is altijd een ‘lady’s man’ geweest), krijgt daarentegen niet meer aandacht dan een goede baas aan zo’n verdienstelijke ondergeschikte zou hebben gegeven.
Het is eigenlijk jammer dat Van der Post zo vaak de behoefte voelde zichzelf mooier voor te stellen en zijn Britse lezers stroop om de mond te smeren. Voor zover dat valt vast te stellen (zijn kritische biograaf kon nog beschikken over verschillende getuigen), heeft hij tussen 1942 en 1947 op Java onder erg moeilijke en onoverzichtelijke omstandigheden een buitengewoon verdienstelijke rol vervuld. Het zou bevredigender zijn geweest als hij had verteld hoe hij zijn weg had gevonden en zichzelf en anderen had gered.



Afbeelding bovenaan
Fragment van een cartoon, getekend door Van der Posts neef Tom Bedford ter gelegenheid van zijn ooms verjaardag in 1986, collectie Durham University Library




 
Share our website