Merdeka, geen eenduidig streven

Hoe stelden verschillende groepen in het Indonesië van de jaren 1945/50 zich hun onafhankelijkheid voor? Esther Wils ging er 7 september jl. op de Tong Tong Fair over in gesprek met Henk Schulte Nordholt (HSN) en Katja Paijens (KP), naar aanleiding van het boek dat Schulte Nordholt met Harry Poeze schreef.

Misschien moeten we je even voorstellen, Henk, want er is een Indische connectie in de familie, wat het publiek misschien niet verwacht, tenzij ze het brievenboek van jouw moeder kennen. En er zijn verschillende Schulte Nordholts, dat kan verwarring scheppen.
HSN: ‘Dat schept voortdurend verwarring; mijn ouders en mijn oom en zijn vrouw hebben besloten beide zonen, die kort na elkaar geboren werden, allebei Henk te noemen. Toen konden zij niet overzien wat zij daarmee aanrichtten, want mijn neef Henk – die twee weken ouder is – houdt zich met China bezig. Ik houd me met Indonesië bezig en mensen geloven vaak niet dat er twee personen zijn die zo heten; die zeggen: nou, u kan er wat van, dat u dat allemaal ook nog over China schrijft! De verleiding is groot je dat allemaal te laten aanleunen, maar wij wisselen vaak e-mails uit, als er een uitnodiging voor mij bij hem terechtgekomen is.
Maar je had het over Indisch; ik heb me eigenlijk nooit Indisch gevoeld, al gingen mijn ouders in 1936 naar Indië. Mijn vader werd daar bestuursambtenaar, een beetje uit de nood geboren, want Indologie was een studie die je gratis kon volgen, maar dan moest je wel naar Indië toe. En er was op dat moment heel weinig geld in de familie, maar hij wilde wel studeren dus is hij Indologie gaan doen. En zo is hij in Oost-Indonesië terechtgekomen, bestuursambtenaar geworden op Sumbawa, Flores en Timor. Ze hebben ook in het kamp gezeten op Sulawesi, in Kampili en Pare Pare. De interessantste tijd was wat mijn ouders betreft 1945-47. Voor het bestuur gold: alles was improvisatie en mijn moeder had daar ook een rol in. De revolutie was ver weg; dat was op Java, Sumatra en Bali, daar hoorden ze van, maar mijn moeder maakte zich meer druk om de atoombom die de Russen en Amerikanen aan het maken waren, dan wat er precies op Java gebeurde.’


Dat zie je ook in de brieven die zij schreef; jij hebt die uitgegeven.
‘Ja, dat zijn prachtige brieven. Mijn moeder had alleen lagere school, toen is ze in de verpleging gaan werken. Als ambtenaar schreef mijn vader de hele dag al, hij had er geen zin in om ’s avonds ook nog brieven naar huis te schrijven. En zoals dat in talloze families ging: de correspondentie werd vaak door de vrouwen verzorgd en ging op het ritme van de mailboot. Die kwam elke twee weken, dus dan moest je een brief klaar hebben, en er kwam ook een brief aan van haar schoonmoeder. Ze schreven elke twee weken naar elkaar, en mijn oma heeft al die brieven bewaard. Het is een fantastische, heel naturel geschreven weergave van haar dagelijks leven. Met een ononderbroken handschrift, geheel foutloos.’

Je moeder was, zo lezen we inderdaad, verbazend weinig angstig over de onafhankelijkheidsoorlog en vond dat dat maar snel moest worden ‘opgelost’. Hoe vond ze het dat jij je daar later specifiek mee bezig ging houden, en zijn je ouders nog van inzicht veranderd?
‘Nou, het duurde wel lang tot Soekarno een beetje aan tafel besproken kon worden, dat was toch voor heel veel mensen de grote boosdoener. Maar eigenlijk speelde Indië, en zeker het gevoel van verlies, bij ons thuis niet. Ze gingen naar Nederland, mijn vader werd leraar en begon een nieuwe loopbaan. De kains uit Timor hingen wel aan de muur, maar dat was het dan ook wel.’

Hoe kwam jij nou bij je studiekeuze en latere werkterrein? Hield dat geen verband met thuis?
‘Ik mocht van mijn vader na mijn eindexamen middelbare school naar Indonesië, waar mijn broer Nico intussen werkte. Vanaf dag één was ik verkocht; alle verhalen die ik thuis gehoord had, alle plaatjes die ik gezien had, dat kwam allemaal tot leven. Mijn besluit stond vast: daar wilde ik de geschiedenis van leren kennen.’


We zien hier een portret van jouw voorganger aan de Universiteit van Amsterdam, Basuki Gunawan, die nota bene aan Indonesische kant heeft deelgenomen aan de onafhankelijkheidsoorlog – jij hebt voor Indies tijdschrift een bespreking van zijn boek Winarta geschreven, dat daarover gaat.
‘Ja, hij is daarna naar Nederland gekomen met een uitwisselingsprogramma, kreeg een beurs om te studeren, heeft met tbc in een sanatorium gelegen, werd erg beïnvloed door Camus en heeft, sterk geïnspireerd door De vreemdeling, een boek geschreven, deels over zijn ervaringen tijdens de revolutie op Java, maar het is ook een reflectie over geweld, en hoe geweld met mensen aan de haal kan gaan. Dat vind ik eigenlijk het dominante thema: het verwoestende effect van oorlog, hoe je afstompt en eigenlijk niet meer terug kunt. Hoe geweld een deel van je bestaan wordt, en dat gold in die jaren voor veel mensen die betrokken waren bij de revolutie; dat gold voor Indonesiërs en Nederlanders.’


Het boek Merdeka is geschreven in samenwerking met Harry Poeze, en jullie hebben al veel langer geleden deze mooie bundel samengesteld, met allerlei getuigenissen en literaire verhalen over de onafhankelijkheidsstrijd. Jullie hebben duidelijk ook een interesse in literaire bronnen.
‘Jawel, goede romans openen deuren, vertellen een verhaal waar je als historicus van droomt dat je dat zou kunnen vertellen. Dan gaat het over sfeer, over mentaliteit. Sommige revolutionaire poëzie brengt de hartstocht over. Ik kan uitleggen wat het woord semangat betekent, geestdrift, maar je kunt er beter een gedicht over lezen om te voelen wat het werkelijk is.’

Lezers van Merdeka krijgen ook af en toe literaire fragmenten voorgeschoteld en dat werkt als een trein. Jullie opdracht is zelfs enigszins romantisch. Waar het boek mee opent, is een scène waarin Hatta aan het sterfbed zit van Soekarno. Zou je een stukje willen voorlezen?
‘Ja, er zitten twee passages in het boek, die ontroeren mij nog steeds. Dit is er een van.

“Op 18 juni 1970 bracht Mohammad Hatta een bezoek aan Soekarno, die op zijn sterfbed lag. Ze hadden elkaar jaren niet gezien. In 1956 scheidden hun wegen toen Hatta aftrad als vicepresident omdat hij zich niet kon verenigen met het populistische beleid van president Soekarno. In 1965 raakte Soekarno zijn macht kwijt aan generaal Soeharto. In eenzaamheid sleet hij zijn laatste jaren onder huisarrest.
Soekarno en Hatta waren de grote leiders van de nationalistische beweging en samen voerden zij hun land tijdens de oorlog met Nederland naar de onafhankelijkheid. Nu zagen ze elkaar na al die jaren weer. Ondanks de meningsverschillen was er een diepe verbondenheid blijven bestaan.
Toen Hatta naast het bed van Soekarno zat, fluisterde hij: ‘Hoe is het ermee, No?’ Soekarno opende zijn ogen en vroeg: ‘Ben jij het, Hatta?’ Hij kon nauwelijks meer praten.
Ze hielden elkaars hand vast. Veel hoefden ze ook niet te zeggen, want ze wisten: het is ons gelukt.”
[Ontleend aan Taufik Abdullah, Indonesia towards democracy, 2009]


Ik vind dat een prachtig beeld. Ondanks alle herrie, alle tumult, dit moment, dat besef van “We did it”.’

Ik vind het wel gewaagd om hiermee een boek te beginnen dat je als grote wetenschappers binnen een groot onderzoek hebt gemaakt.
‘We verklappen al hoe het afloopt…’


Ja, haha! Ik wil nu even naar Tan Malakka [hierboven], in wiens leven Harry Poeze zich met ongelooflijke ijver heeft verdiept. Een vrijheidsstrijder van het allereerste uur. Wat in jullie boek genoemd wordt en waarvan ik denk dat weinig mensen het weten: Tan Malakka was min of meer ondergronds bij het begin van de revolutie en is dat ook grotendeels gebleven, maar hij was wel de bedenker van het geniale idee om overal in het Engels onafhankelijkheidsleuzen neer te zetten, zodat de internationale pers en de Engelsen die naar Indonesië kwamen dat direct konden zien. Hij is ook degene die de term 100% Merdeka gemunt heeft, begreep ik uit jullie boek. Dus een heel belangrijke figuur.
‘Ja, het was een mythische figuur. Hij hoorde bij de eerste generatie nationalisten, heeft in Haarlem op de kweekschool gezeten, boven Boekhandel De Vries, die die arme jongen – want hij had geen cent te makken – boeken uitleende met de boodschap: als ze een beetje heel terugkomen dan is het wel goed.’

Opvallend hoe verweven het allemaal met Nederland is; die vrijheidsstrijders ook.
‘O jazeker… Tan Malakka kwam in de leiding van de Indonesische communistische partij en werd namens de Comintern agent voor Zuidoost-Azië. Hij kreeg niet alleen ruzie met zijn partijgenoten, hij kon ook de lijn van Moskou niet volgen en werd dus een renegaat, volgens het toenmalige stalinisme. Hij leidde een zwervend bestaan, anoniem, maar was ook ongrijpbaar. Hij zat dan weer in Hongkong, dan in Bangkok, Macau… Hij maakte deel uit van “Underground Asia”, een enorm netwerk van linkse ondergrondse revolutionairen die vanuit Parijs, Londen, Berlijn, Singapore tot ver in China met elkaar verbonden waren. Daar speelde hij een belangrijke rol in [HSN schreef een recensie over het boek Underground Asia van Tim Harper in Indies tijdschrift 2021#2].
Tijdens de Japanse tijd kwam hij terug onder een schuilnaam, en hij was eigenlijk zo lang in de anonimiteit gebleven dat hij moeite had zich in het openbaar te presenteren, hij leek een soort remming te voelen. In augustus 1945, vlak voor het uitroepen van de onafhankelijkheid, was hij al in Djakarta/Batavia, en een paar mensen waren daarvan op de hoogte, ook Soekarno. Soekarno had hem ontzettend hoog zitten: dit was de echte, grote revolutionair en daar keek Soekarno huizenhoog tegenop. Hij zei tegen Tan Malakka: als ik er straks niet meer ben, als ik word opgepakt, dan moet jij het overnemen. Dat werd vastgelegd in “Het testament”. Dat is later nog een heel gedoe geworden, want Soekarno redde het wel, natuurlijk, en Tan Malakka werd een soort linkse luis in de pels, een lastpak. Hij eindigde heel tragisch in ’49: eenzaam, gefusilleerd door republikeinse militairen. Harry besloot een biografie te schrijven, dat werd een enorm volumineus werk. Het boek [Merdeka] is voor een deel een uittreksel van wat Harry er allemaal over geschreven heeft.’


Dat voel je, een enorme hoeveelheid kennis die erachter zit.
‘Harry heeft vijftig jaar onderzoek gedaan naar de revolutie en het Indonesische nationalisme en de linkse beweging; hij is als een soort historisch sleepnet over de bodem van de Indonesische geschiedenis gegaan en geniet grote faam onder jonge Indonesische historici. Het voordeel van werken met Harry is ook: hij kent al die verschillende namen. Ik raak al snel in de war over Soebadio, Soebardjo, Soetarto, Soedibjo, en ga zo maar door, maar dan weet hij feilloos: o, dat was die, of: nee, die was in 1927 al dood. Fantastisch.’

Er zijn nog heel wat van die namen overgebleven in het boek, maar het is van bladzijde tot bladzijde ongelooflijk spannend. Het maakt niks uit als je de namen niet onthoudt. Jullie hebben achterin een aantal biografietjes opgenomen van de figuren die jullie als de belangrijkste beschouwen. Je krijgt een heel divers beeld en je voelt dus de verzamelde kennis die erachter steekt. Maar ik wilde het ook even hebben over de context van het boek; het is onderdeel van een groter onderzoek, ‘Indonesia in transition. A History from Revolution to Nation-Building 1943-1958’. Jullie noemen dat alleen maar in een noot, maar het is iets groots want er gaan meer boeken gepubliceerd worden, en je hebt samengewerkt met Indonesië.
‘Ja, we zijn deel van een cluster. Ik heb gewerkt op het KITLV in Leiden, dat was ook een van de instituten die werkten aan het onderzoek naar militair geweld, daar zat ik voor een deel in als adviseur, want dat wereldje is klein, natuurlijk. Ik had al een aanvraag lopen naar het geweld van politieke milities in Indonesië in de jaren vijftig en dat had zijn wortels in al die milities die er tijdens de revolutie waren. Het leger en de regering probeerden die gewapende groepen enigszins onder controle te houden, want eigenlijk was het republikeinse leger een archipel van eenheden die min of meer naar opperbevelhebber Soedirman en Soekarno luisterden, maar vaak hun eigen gang gingen. En dat genereerde ook veel geweld bínnen Indonesië…’

Daar komen wij als je het goed vindt nog over te spreken. Ik was benieuwd hoe dat project zich verhield tot dat andere grote project waarvan we nog steeds op een deel van de uitgaven zitten te wachten.
‘Ik zag dat andere project zo’n beetje aan en ik dacht: dit zijn allemaal deelonderzoeken, waardoor je al snel een versplinterd beeld krijgt. Eigenlijk is het nu wel tijd om een nieuw overzicht te schrijven over die Indonesische revolutie, ook om een radicale breuk te maken: het is geen Indische geschiedenis, het is geen Nederlandse geschiedenis, het is geen militaire geschiedenis, het kiest principieel voor het perspectief vanuit Indonesië. Dat overzicht wilden wij bieden, ook om een beetje wegwijs te worden uit al die andere publicaties.’

Wat jullie heel sterk stellen, al meteen in het begin van het boek, is: het bestaande Indonesische geschiedbeeld, daar klopt heel weinig van. Dus dit boek wordt ook voor Indonesië heel belangrijk.
‘Harry en ik hebben gezegd: onze sympathie gaat uit naar de Indonesische vrijheidsstrijd.’

Dat is ondubbelzinnig.
‘Dat is ondubbelzinnig en daar komen we ook eerlijk voor uit. Als je dat niet leuk vindt: het is niet anders. Dit boek is straks in Indonesië ook controversieel. Want het standaardverhaal daar is dat er een lineaire lijn loopt van de onafhankelijkheidsverklaring naar de overwinning; het Indonesische volk heeft schouder aan schouder gestreden tegen de Nederlanders en er waren wel een paar interne akkefietjes, maar die werden opgelost en bovendien, en dat is de apotheose, heeft het Indonesische leger de revolutie gered toen alle burgerpolitici gevangen werden genomen in december 1948, en daarom heeft het leger nog steeds zoveel te zeggen in Indonesië. Punt. Daar kan je niks tussen krijgen, en wij willen dat verhaal uiteen rafelen. We noemen het “de ongewisse opkomst van de republiek”.’  


Wat we hier zien is het eerste republikeinse kabinet. Die foto maakte toen ik hem voor het eerst zag heel veel indruk op mij. Ze zien eruit alsof ze inderdaad klaar zijn om te beginnen, allemaal even fris en opgepoetst. Ze hadden al een grondwet klaar, ze hadden al helemaal bedacht hoe het moest, alleen – zo blijkt ook uit jullie boek – er waren ontzettend veel partijen, ook binnen de eigen gelederen. Ze hebben een enorme soepelheid aan de dag gelegd in het integreren van vertegenwoordigers uit die groepen, onder andere, viel mij op, door enorme aantallen ministers en parlementsleden te benoemen. Dat was een van de strategieën die ze gevolgd hebben om mensen erbij te halen en niet als partijen tegenover elkaar te stellen, maar ze te verenigen in hele grote gremia, zoals het parlement, wat status geeft, serieus gewicht.
‘Ja, alles moest tegelijk, er was niks. India had al een Congres Party, Ho Chi Minh had in Indochina al een leger tot zijn beschikking, en je zou kunnen zeggen: het enige wat de republiek had, was de stem van Soekarno, die zei: nu zijn we onafhankelijk. Toen moest alles nog gebeuren: dat hele conservatieve Javaanse bestuursapparaat moest hij mee zien te krijgen – als die voor de Nederlanders kozen, was de revolutie gedoemd om te falen. Dus daar moesten concessies aan worden gedaan, hun bestaan moest worden gegarandeerd. Er moesten departementen uit de grond worden gestampt en de Republiek moest zich ook aan de wereld voordoen als een fatsoenlijk georganiseerde organisatie. Die institutionalisering was een enorm proces, terwijl je tegelijk allerlei politieke tegenstellingen had. Hoe moest je die jongeren onder controle houden, die de revolutie feitelijk hadden gestart, in augustus, september, oktober ’45?’

Dat was het eerst heel acute probleem, hè?
‘Ja, daar was de Bersiap een onderdeel van, en Soekarno’s kopzorg was: hoe krijg ik dat onder controle? Als dat misloopt, is het afgelopen met mij. Andere conflicten gingen over de koers van de revolutie: moet het een linkse revolutie worden? De linkse beweging was héél sterk, goed georganiseerd, er waren vakbonden. En je had de meer pragmatische politici, zoals Hatta, die zeiden: eerst onafhankelijk worden en dan zien we wel weer verder. Stap voor stap. Dat leidde tot confrontaties, gevechten, en Soekarno probeerde die tegenstellingen te incorporeren, onderdeel te laten worden van zíjn Republiek. Met zijn toespraken, met zijn charisma, lukte het hem steeds beter die dreigende conflicten te overwinnen en zijn gezag te vergroten.’


En dat had inderdaad ook te maken met het beeld dat naar buiten werd uitgedragen. De republikeinse leiders slaagden erin internationaal een gunstig beeld te scheppen. Voor de Nederlanders was dat lastig om te accepteren. Die hadden de Netherlands Force Intelligence Service die jacht maakte op de vermeende vijand – wat we hier zien is allemaal propagandamateriaal, opgespoord door de NEFIS. Deze foto en de volgende kreeg ik van Harm Stevens, die voor het Rijksmuseum bezig was met de grote tentoonstelling; er is prachtig materiaal aanwezig in het Nationaal Archief, en je ziet aan dat fanatieke verzamelen: ze waren ontzettend bang. Uit jullie boek blijkt, en dat is voor de Indische mensen wel belangrijk om te weten: Soekarno heeft zich meteen uitgesproken en heeft gezegd: Blijf van de Indische mensen af, en ze hebben zich op een bepaald moment ook nog verontschuldigd over hun gebrek aan mogelijkheden de Chinese bevolking te beschermen.
‘Ja, de Chinezen zijn in ernstige mate slachtoffer geworden van de woede van jongeren, en dat had ook een achtergrond. Het eind van de Japanse tijd was verschrikkelijk, met twee-en-een half miljoen doden, honger, sociale ontwrichting, dwangarbeid door romusha’s die voor de Japanners landingsbanen en fortificaties moesten aanleggen. Plus dat er een heleboel jongeren getraind en gedrild werden om straks tegen de geallieerden te vechten. De adrenaline kwam zo ongeveer hun oren uit, dus die stonden in augustus klaar, van: Waar is de vijand? Waar is de vijand? Nu willen wij. En hun slachtoffers waren onder anderen Javaanse bestuurders die eraan hadden meegewerkt dat die romusha’s waren gemobiliseerd. Dat waren Chinese handelaren die verantwoordelijk werden gehouden dat er zoveel rijst verdween en in Japanse handen of op de zwarte markt kwam, voor onbetaalbare prijzen. En dat waren Indo-Europeanen die de dreigende terugkeer van het koloniale bewind belichaamden’

Ik las bij jullie dat de Sarekat Islam aan het begin van de 20e eeuw nota bene mede is opgericht tegen de Chinese ondernemers en kapitalisten.
‘Ja het was ook een anti-Chinese beweging, dat is altijd heel moeizaam geweest.’

Dat zijn van die onverwachte gezichtspunten die opdoemen uit het boek en het ontzettend spannend maken.
‘Maar tegelijker tijd zijn er ook Chinezen geweest – en dat hebben we in het boek duidelijk naar voren willen brengen – die de Republiek economisch vooruit geholpen hebben. Dat waren handelaren die wapens uit Manilla importeerden. Dat was de grootste wapenmarkt van heel Zuidoost-Azië, want daar had het Amerikaanse leger gezeten en toen de oorlog klaar was, gingen alle militairen naar huis en ze lieten de spullen achter, die waren afgeschreven – een goudmijn voor de revolutionairen. Daar kon je alles kopen: landingsboten, wapens, munitie, en slimme handelaren als die Chinezen deden dat. In ruil daarvoor kregen ze toegang tot de koffie en suiker van plantages in Oost-Java die nog functioneerden. Dus er was een soort oorlogseconomie. De Nederlanders vonden het allemaal illegaal, maar voor Hatta was het een fundamentele bron van inkomsten. Een fascinerende wereld.’


En allemaal beter voor te stellen nu we iedere dag over Oekraïne kunnen lezen, hoe dat allemaal in zijn werk gaat: hoeveel geld er nodig is, hoeveel wapens er nodig zijn, die ergens vandaan moeten komen. Als je Merdeka leest, wordt het allemaal dat extra reëel. Ik wilde het nu over de communistische partij hebben, een complex gezelschap - op de foto zien we propagandamateriaal met Lenin, Stalin, het hamer & sikkel-symbool.
‘Een van de meest fascinerende figuren vind ik Amir Sjarifoeddin. De zendingsman Verkuyl dacht dat hij hem tot het christendom bekeerd had, maar hij had al in de jaren dertig warme contacten met de ondergrondse communistische partij. Sjarifoeddin werd een belangrijke minister in opeenvolgende kabinetten, maar eind ’47, begin ’48, na de Renville-onderhandelingen, toen brak er iets bij Amir. Hij voelde zich verraden door de Amerikanen, die mondeling altijd de Indonesische zaak steunden, maar toen het erop aankwam de Nederlanders niet in de steek lieten. Hij was er klaar mee, en keek naar Moskou. En dat was ook precies het moment dat er in Moskou een beweging kwam om revoluties in Azië te gaan steunen. Dat gebeurde bijvoorbeeld in Maleisië, en een leider in ballingschap in Moskou, Moeso, mocht naar Java gaan om de revolutie over te nemen, en Amir koos zijn kant. Het werd een vreselijke burgeroorlog waarbij 10.000 mensen om het leven kwamen. En het spande erom. In de Indonesische geschiedschrijving overheerst het beeld van een walk-over, dat er een stelletje communisten werd opgeruimd, maar het hing er echt om.’


Het had ook anders kunnen aflopen.
‘Ja. En toen was is er één zo’n Oost-Javaanse warlord, Soengkono, die een groot gevoel had voor de goede zaak, voor de linkse zaak. Hij was een vader voor zijn jongens, en moest eigenlijk niks van de officiële leiders van het leger hebben. Zo’n Nasution, een KNIL-man, een half-koloniale militair, die wist volgens hem niet echt wat de guerrilla-oorlog was. Soengkono [hierboven, rechts, met bloem in het knoopsgat] leek de linkse beweging te gaan steunen, en als hij dat had gedaan dan had de Republiek – daar zijn wij van overtuigd – het niet gered. Dan was het een groot drama geworden en dan had Amerika ook gezegd, nou, goed, nu er toch een links bewind is: Nederland, gas geven, we steunen je. Dat was een vreselijke oorlog geworden, maar ternauwernood wist de Republiek het dan toch te winnen. Dat heeft Harry tot op de bodem uitgezocht.’

En dan zijn de communisten in zekere zin toch geofferd, want het waren ook hun maten.
‘Ja, het hangt dan van persoonlijk leiderschap af wat voor keuzes er worden gemaakt. Deze warlord kiest toch voor de Republiek.
Dit is een ander soort geschiedschrijving… Vaak worden revoluties zo gezien: je weet hoe het afloopt, je weet wie het heeft gedaan. Een heleboel lijnen in het verhaal die doodlopen, kun je uitgummen, die kun je vergeten. Maar voor degenen die die tijd meemaakten aan Indonesische kant was het heel anders, ongewisser… Bijvoorbeeld alleen al het uitroepen van de onafhankelijkheid: Soekarno wist zeker dat-ie de volgende dag gearresteerd zou worden door de Japanners, en nou ja, dat was het dan. Maar dat heeft-ie overleefd, en toen overleefde hij de volgende crisis en toen kwam dat linkse alternatief, dat was een serieuze historische route, maar die liep vast. En wij proberen die lijnen te laten zien, om de lezer een beetje te laten ervaren in wat voor woelige, ongewisse wereld de ontwikkelingen zich afspeelden.’

Inderdaad, de mensen zelf wisten natuurlijk niet hoe het zou aflopen. Dit is een afbeelding uit de collectie van Bronbeek, een speldje dat leden van een islamitische militie droegen. Ook de islamitische beweging was een ongelooflijke macht.
‘Ja, en het is een ingewikkeld veld. De grote islamitische partij, de Masjumi, zat heel erg op de lijn van Sjahrir, dat waren moderne sociaal-democraten, zeer gematigde moslims. Maar de Nahdlatul Ulama, een grote organisatie van Javaans-orthodoxe moslims stelde heel lang het belang van de eigen gemeenschap centraal, en daarnaast waren er ook radicale islamitische strijdgroepen.’

En die riepen op een bepaald moment ook een eigen, onafhankelijke islamitische staat uit.

‘Ja, dat kwam voort uit de Darul Islam, een radicalere stroming, onder leiding van Kartosoewirdjo, die zijn machtsbasis in West-Java had. Hij was eerst eens trouwe nationalistisch strijder, maar vond dat er te veel concessies werden gedaan aan de Nederlanders en dat de Republiek niet islamitisch genoeg was. Daar werd veel over gepraat, maar Hatta wilde geen concessies doen. Hij zei: als we een islamitische republiek worden, dan zijn we heel Oost-Indonesië kwijt. Al die christenen daar denken dan: we doen wel iets voor onszelf, dan wordt de deelstaat Oost-Indonesië wel onafhankelijk. Dat wilde Hatta ten koste van alles vermijden, dus dat leidde tot enorme interne fricties en uiteindelijk koos de Darul Islam er in 1949 voor om toch een eigen republiek te stichten. Dat is nog een lang doorlopende burgeroorlog geworden, tot ver in de jaren vijftig. In West-Java was de revolutie nog niet voorbij en het was er echt gevaarlijk. Je kon je – en dat lees je in de verslagen van de Conferentie van Niet-Gebonden landen in Bandung van 1955 – ’s avonds maar beter niet buiten de stad begeven.’

Ook de republikeinse strijdkrachten waren onderling verre van eensgezind. Een factor van belang was opperbevelhebber Soedirman, hier op de foto. Hij was door de Japanners opgeleid bij de PETA, zoals ook hele troepen jongemannen, naast de los-vaste strijders, bandieten en wat dies meer zij.
‘Soedirman vertegenwoordigde het republikeinse volksleger, daar had hij een enorm gezag. Omdat hij aan het begin van de revolutie een slag in Midden-Java had gewonnen had hij een groot aanzien, en beschikte hij ook over veel wapens. Dan heb in zo’n situatie ook veel te zeggen. Nu is hij een legendarische held in Indonesië zeker in legerkringen. Uit je een begin van twijfel over Soedirman dan is het einde gesprek, en wij hebben toch wel de nodige twijfel hoe loyaal hij nou eigenlijk wás. Want hij had ook duidelijk linkse sympathieën, waardoor hij tegenover Soekarno kwam te staan, en hij kon conflicten heel lang op hun beloop laten om beide kanten te vriend houden. Midden ’46 vindt er een chaotische militaire coup tegen de republikeinse leiders plaats. Het laat goed zien dat ‘‘revolutie’’ toen vaak neerkwam op het stellen van een daad, zonder goed na te denken over de gevolgen van die daad. Soedirman speelde in die crisis een heel onduidelijke rol en koos pas op het allerlaatste moment de kant van Soekarno.’

Hij had het ook kunnen laten ontploffen.
‘Dat had zeker gekund. En op het eind van de revolutie gebeurt het weer. Hij was steeds mythischer geworden, omdat hij zwaar tbc had en in een draagstoel door Oost-Java werd rondgedragen door zijn mannen, en ongrijpbaar bleef voor de Nederlanders. Hij vond dat er veel te lang onderhandeld werd met de Nederlanders, er moest gewoon op het slagveld gewonnen worden. Maar dan is er een prachtig moment, wanneer hij eindelijk toch uit de bergen naar Djokja komt. Soekarno drukt hem tegen de borst en Soedirman legt zijn hoofd op de schouder van Soekarno; uiteindelijk zwicht hij toch voor het gezag van Soekarno. Maar het scheelde niks...’


Dit is stafchef Nasution [in het midden], een van de mensen die in het KNIL waren opgeleid en de leiding hadden over het staatsleger.
‘En die het leger ook wilden reorganiseren: ze wilden een kleiner, efficiënter leger. Nasution wilde al die milities gewoon kwijt. Dat was tegen het zere been natuurlijk, hij was een verrader in de ogen van heel veel strijdgroepen. Soedirman moest ook niets van Nasution hebben, dus het was een moeizame relatie binnen de top van het leger.’

Het had op een heleboel momenten mis kunnen gaan. Jullie hebben het over de ‘magie’ van Soekarno die de boel bij elkaar heeft kunnen houden.
‘Dat was heel belangrijk en op beslissende momenten zelfs doorslaggevend.

Maar jullie schrijven ook dat Soekarno een twijfelaar was en hij werd door anderen een lafaard genoemd.
‘Ja, hij was soms echt bang. Toen de Japanners kwamen, was er nog een moment dat-ie hoopte dat de Nederlanders hem mee zouden nemen naar Australië. En ook de tweede keer dat-ie in gevangenschap moest, in de jaren dertig. Soekarno was een man, die een publiek nodig had. Hij was verslaafd aan aandacht, zo functioneerde hij. En het vooruitzicht dat hij weer in een gevangenispak lang achter de tralies zou moeten dat beangstigde hem zo dat hij een brief schreef aan de Nederlanders waarin hij zei: Ik zal afzien van alle politiek, maar zet me niet gevangen. Maar zelfs dat weigerden de Nederlanders; hij werd verbannen naar Flores.
Ik vind dat die momenten van twijfel en onzekerheid hem heel menselijk maken. Dat is ook iets wat Indonesische nationalistische historici niet leuk vinden, natuurlijk, want zo’n held hoort niet te twijfelen.’


Ik vroeg me af: is het ook niet voor een deel strategie geweest om zich in 1948 te laten arresteren [zie foto hierboven]? Om het oog van de internationale gemeenschap op de situatie te richten?
‘Hier wel, denk ik. Sjahrir vond het heel erg dat Soekarno zich gevangen liet nemen, maar ik denk dat het een verstandige keuze was; anders zat hij ergens onbereikbaar in de bergen, waar hij geen rol van betekenis kon spelen. En het internationale aanzien van Nederland verschrompelde eind ’48, de steun voor Nederland werd snel minder en de sympathie voor de Republiek groeide, dus Soekarno maakte strategisch een juiste keuze door zich als een politieke martelaar gevangen te laten nemen.’


We gaan nu de overstap maken naar het federalisme. Dat was de weg die de Nederlanders voor zich zagen en die Hatta en Sjahrir aanvankelijk beslist wel zagen zitten. De federatie was al ingezet op het moment dat we instappen; op de foto zien we vertegenwoordigers van het federale bestuur op bezoek bij de republikeinse leiders.
‘Waar we nu aan toekomen in de geschiedschrijving is dat ook die federatie een reële optie was. Soekarno was ertegen, maar Hatta zag er wel wat in, en niet alle federalisten waren verkapte aanhangers van Nederland, het waren niet allemaal conservatieve kolonialen. Dat waren mensen die ook onafhankelijk wilden worden, maar de Republiek een beetje op afstand wilden houden. Die wilden binnen hun eigen gebied op hún voorwaarden meedoen aan de onafhankelijkheid. Dat is heel lang over het hoofd gezien, het is in de Indonesische geschiedschrijving helemaal weggeveegd, en dat is jammer, want dat bepaalde toch ook voor een belangrijk deel het verloop van de gebeurtenissen.’

Het heeft zo’n beetje de doorslag gegeven, dat de federalisten zich aan de kant van de Republiek geschaard hebben.
‘Uiteindelijk wel, ja.’

Ik ga nu historica Katja Paijens uitnodigen. Zij schrijft een biografie van de man die we op de foto boven voor ons links naast Soekarno zien zitten, Max Alkadrie oftewel sultan Hamid II van Pontianak, een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de federalisten.


Katja ga ik ook even nader voorstellen, want u ziet dat ook zij een Indische connectie heeft. Dit is een foto van haar opa, Jim Happée, in krijgsgevangenschap – zijn dochter Sacha, Katja’s tante, heeft net een boek over hem gemaakt, Een goudbruine huid, over Jims leven als KNIL-militair. Het vertelt aan de hand van brieven die hij in de periode 1941-1951 schreef over zijn krijgsgevangenschap en de dekolonisatieoorlog na de Japanse capitulatie. Katja, maakt die Indische familiegeschiedenis nou nog uit voor je vak?  
KP: ‘In zoverre dat ik mij tijdens mijn studie geschiedenis ben gaan specialiseren in Indische geschiedenis, koloniale geschiedenis. Zonder die achtergrond was ik misschien bij iets anders uitgekomen. Maar nu schrijf ik dus een biografie over sultan Hamid, die Indonesiër was, en ik merk dat veel Indische mensen dat leuk vinden, alsof hij ook Indisch was. Zelf ervaar ik een duidelijk onderscheid tussen mijn privé-Indische achtergrond en mijn professionele leven: daarin schrijf ik over een Indonesiër – die wel van gemixte afkomst was, overigens.’

Je kunt je heel goed voorstellen dat mensen het gevoel hebben dat hij Indisch was, en hij was ook in Nederland opgeleid – we komen daar nog op terug. Je kent hem overigens omdat hij de opa was van een vriendin van jou; de geschiedenis is hier heel dichtbij: a handshake away.
‘Ja, zijn enige kleindochter en zijn achterkleinzoons wonen in Den Haag.’


Er is in de afgelopen jaren wel van alles verschenen over het federalisme. In Indies tijdschrift 2021 #1 kunt u recensies lezen, onder andere van deze twee boeken; het is wel een onderwerp dat op de kaart is komen te staan. In Merdeka wordt één hoofdstuk gewijd aan de federalisten en er wordt één figuur naar voren gehaald, Anak Agung Gde Agung, en ik wil graag de vraag stellen – het is een beetje een stokpaard van mij, daarom ben ik blij dat Katja er ook is –: waarom is wat voor de oorlog een goed idee was (het is ook waar Hatta aanvankelijk mee bezig was) dat na de oorlog niet meer? Zelfs al was Van Mook bevoogdend, paternalistisch, manipulatief et cetera…  
KP: ‘Voor de Tweede Wereldoorlog werd Nederlands-Indië centralistisch bestuurd vanuit Batavia, onder toeziend oog van de regering in Den Haag. Voor nationalistische Indonesiërs als Hatta was een federaal systeem destijds een interessant politiek alternatief voor het koloniale bestuursstelsel en meer passend bij de pluriforme archipel. Maar toen Soekarno en Hatta direct na de oorlog de onafhankelijkheid uitriepen en Van Mook – die als luitenant-gouverneur-generaal de koloniale staat vertegenwoordigde – in reactie op deze proclamatie het federalisme naar voren schoof met het doel de kolonie zoveel en zo lang mogelijk onder Nederlands gezag te houden, werd het federalisme een koloniaal concept en daarmee per definitie verwerpelijk voor nationalistische Indonesiërs als Soekarno.’

HSN: ‘Van Mook heeft het proces inderdaad niet bepaald geholpen. Hij was ongeduldig, hij wilde voorschrijven aan die mensen hoe ze dat moesten doen, en ze moesten vooral hun mond houden want het moest ook snel, en dan gingen ze ineens terugpraten en dat vond-ie vreselijk vervelend. Zo’n Anak Agung Gde Agung vroeg dan: Ja, mogen wij het nou ook zelf doen?! U geeft ons toch die ruimte? Maar de Nederlanders zaten er voortdurend bovenop, van: We geven ze nu wel die onafhankelijkheid, maar dat kunnen ze natuurlijk nog helemaal niet, regeren, dat moeten wij voor ze doen. Dat wekte ongelooflijk veel irritatie, en dat heeft het proces van federatievorming eerder ondermijnd dan dat het geholpen heeft.’


Als je nou kijkt naar deze kaart, die jullie in Merdeka hebben afgebeeld, dan zie je weer hoe ongelooflijk groot Indonesië is, dat kunnen we ons nog altijd maar moeilijk voorstellen, en dan vraag je je meteen af: Hoe kan dit ook ooit één rijk zijn?
HSN: ‘Die discussie kwam ook weer op na het aftreden van Soeharto in 1998, toen vanuit die regio’s een vergelijkbare verzetsbeweging kwam tegen die dominantie van Java en er een hoge mate van bestuurlijke autonomie is ingevoerd. Dus je zou kunnen zeggen – ik weet niet of Van Mook in 2001 zijn zin nog heeft gekregen, maar in ieder geval –: een aantal nationalistische federalisten heeft in hoge mate zijn gelijk nog gekregen.’

Jij schreef zelf in je oratie van 1999…
‘O jee…’

Haha… “Een pluriforme natie is – met economisch herstel – het enige dat tegen desintegrerend religieus, etnisch of regionaal geweld kan beschermen en democratie kan bevorderen”.  
‘Dat schreef ik dan ook in een tijd dat er heel veel regionaal geweld was. Een centrale staat was de enige die daar een beetje controle op kon krijgen, maar dan tegelijk wel met het weggeven van veel bestuurlijke autonomie. Maar het zag er rond 2000 niet best uit; vooral de strijd op Ambon was heel erg.’


Hier hebben we Anak Agung Gde Agung, de federalist die jullie in het boek naar voren schuiven, een Balinese vorst die ook in de regering terecht is gekomen – trouwens, Hamid ook; die ziet u rechts. Katja zei al: Hamid wordt vaak voor een Indo aangezien, dat kan je je voorstellen. Katja, kan je iets vertellen over Hamid, waar hij vandaan kwam?
KP: ‘Hij was sultan in West-Borneo, wat nu Kalimantan Barat is, en hij komt uit een Maleis-Arabische familie. Eind achttiende eeuw heeft een van zijn voorouders daar een stuk land geconfisqueerd, de stad Pontianak gesticht en allerlei sultanaatjes daaromheen geïncorporeerd door de echtgenotes en/of de dochters van andere sultans te trouwen.’

Je kon er met meer dan één trouwen, als moslim, dat was makkelijk.
‘Ja, in die tijd kon dat; de vader van Hamid had ook vijf vrouwen.’


Maar Hamid was heel Europees georiënteerd, hè? We zien hier een foto uit de periode dat hij op de KMA in Nederland wordt opgeleid. Hij zit midden achter, derde van rechts naast de Javaanse en de Nederlandse jongens.
‘Het feit dat hij überhaupt naar de KMA, de militaire academie in Breda kon, was heel bijzonder, want in de jaren twintig en dertig was er een heel strikt beleid vanuit Nederland, dat er daar maar een à twee Indonesiërs per jaar toegelaten werden. De reden dat Hamid daarvoor in aanmerking kwam, lag in de relatie die zijn vader had met het Nederlandse gezag. De archipel was heel uitgestrekt en er zaten relatief weinig Europeanen, dus ze hadden lokale bestuurders nodig om de boel te runnen. Sommige feodale vorsten of lokale heersers wilden niet meewerken en die werden dan op vaak brute wijze ingelijfd. Sommigen kozen eieren voor hun geld, zoals de familie van Hamid, die probeerde er een win-winsituatie van te maken. In ruil voor een prettig salaris en bescherming van het Nederlandse gezag kon de familie Alkadrie daar aan de Chinese zee haar ding doen.’


Dat is toch een heel ander gevoel dan je hebt bij Hamid zelf, alsof hij uit opportunisme zou handelen. Wat we hier zien is hoe hij aanzit bij de uiteindelijke souvereiniteitsoverdracht. Hij is een belangrijke vertegenwoordiger geworden voor de federalistische kant; hij zit hier aan tafel naast Hatta – tussendoor zien we de koningin die haar handtekening zet, Drees staat rechts. We zijn nu alweer een heel eind verder in de tijd, maar ik kom hierop omdat jij zegt: de familie schikte zich naar de Nederlanders, maar Hamid was echt iemand die voor die federatie voelde. 
‘De familie had al een sterke band met de Nederlanders, en om die band te bestendigen en uit te bouwen was het gebruikelijk in die feodale families om een zoon Europees op te voeden, want die zou dan nog beter in die koloniale staat functioneren. De vader van Hamid voelde meer overeenkomst met bijvoorbeeld de Nederlandse koninklijke familie – hij is ook in Nederland geweest, en Hamid had later ook een vriendschappelijke band met Juliana en Bernhard. Dus je ziet dat die sociale lagen eigenlijk meer met elkaar omgingen dan de etnische, even heel simpel gezegd.’

O, dat was adel onder elkaar!
‘Ja, precies, en daardoor was Hamid uitverkoren voor die Europese opvoeding. Toen hij tien dagen oud was, is hij aan Britse gouvernantes meegegeven; hij sprak de eerste zes jaar alleen maar Engels, hij kon goed Frans en hij sprak ook Nederlands. Toen ik in Pontianak was bij de huidige familie van Hamid, moesten ze lachen toen ze hem op een filmpje hoorden; ze zeiden: Hij spreekt niet eens vloeiend Indonesisch. Hij sprak het wel, maar ze hoorden aan zijn accent dat hij geen native speaker was.’


Hij zat er dus bij aan tafel, maar de Nederlands-Indonesische Unie is al heel snel overboord gegooid en toen is Hamid ook nog in de gevangenis terechtgekomen, verdacht – al dan niet terecht – van samenzwering, terwijl een samenzweerder als Westerling, die de onafhankelijkheid wilde ondermijnen, vrijuit is gegaan – we lezer er hopelijk straks alles van in Katja’s biografie.
Hamid overleed pas in 1978, maar uitte zich nauwelijks meer over deze geschiedenis. Wat is er van de ‘eenheid in verscheidenheid’ overgebleven die hij vormgaf in zijn embleem van de Pancasila? Zie de problemen met de Papua’s als schrijnendste voorbeeld, maar ook de onafhankelijkheidswens die in Sumatra leeft, Henk?

HSN: ‘Het erkennen van verscheidenheid is denk ik de enige formule waarmee Indonesië kan blijven bestaan. Dat impliceert ook democratie en het versterken van de rechtsstaat.’

En hoe zit dat in Kalimantan, Katja? Jij bent er recentelijk geweest voor je onderzoek.
KP: ‘Indonesië is door de Nederlanders kunstmatig tot een staat gemaakt en hoewel Soekarno en zijn opvolgers op allerlei fronten hebben getracht van de Indonesië een politieke en culturele eenheid te maken, blijft de archipel omvangrijk en zeer divers. Etnisch, cultureel, taalkundig, religieus, bestuurlijk, economisch en historisch zijn er grote verschillen tussen de regio’s. Nog steeds zijn er verschillende etnische en politieke conflicten, die regionaal plaatsvinden of tussen een regio en het centrale gezag in Jakarta. Die regionale diversiteit was voor Hamid de belangrijkste reden om van Indonesië een federatie te maken. Juist Kalimantan was en is etnisch, cultureel, bestuurlijk en economisch zeer divers. Het oosten heeft van oudsher nauwe banden met het naastgelegen Sulawesi, het zuiden is meer op Java gericht en het westen, waar Hamid vandaan kwam, is van oudsher op andere regio’s rond de Zuid-Chinese zee georiënteerd. Toen ik in Pontianak was, viel mij op hoe divers de bevolking is. Grofweg een derde is Maleis, een derde Dayak en een derde Chinees, allen met hun eigen uiterlijk, religie, cultuur en eten. Opvallend vond ik dat zij prima samen, maar gescheiden leven. Terwijl de sultan een zeker aanzien geniet onder de islamitische Maleisiërs, wisten Dayaks die ik sprak niet eens dat Pontianak een sultan heeft.’


We hebben intussen veel Indonesiërs besproken, nu wil in jullie nog even vragen naar de Nederlanders. We zien hier Spoor [rechts] en Van Mook. Henk en Harry laten vooral – subtiel, hoor – scepsis blijken in het boek; het is wetenschappelijk verantwoord, maar…
HSN: ‘Er is een interessant proces gaande aan Nederlandse kant. Grote helden, Spoor en Karel Doorman, die bladderen af. Er wordt ernstig getwijfeld aan het strategisch inzicht van Karel Doorman, maar hij is als held ten onder gegaan dus was lange tijd onaantastbaar. Spoor ook, en die is ook in het harnas gestorven. Mart de Kruif, inmiddels welbekend als duider van de oorlog in Oekraïne, had een bondig oordeel over de capaciteiten van Spoor: totaal incapabel. Hij was iemand die uit de inlichtingensfeer kwam, had nog nooit een leidinggevende functie gehad en miste ieder strategisch inzicht om hier voor de dag te komen. Maar goed, dat is ook vanuit de huidige inzichten bekeken. De militaire leiding heeft het conflict alleen maar erger gemaakt, denk ik. Er had in ’45 een andere commandant kunnen zijn dan Spoor. De commandant van West-Java, Schelling, zag in dat het om een politiek conflict ging dat niet met geweld maar door onderhandelingen moest worden opgelost, maar hij werd heel snel weggepromoveerd naar Tokio, als militair attaché. Hardliner Spoor werd opperbevelhebber en bleef tot het einde toe geloven in een militaire oplossing, met alle treurige gevolgen van dien.’

Ik wil nog even vragen, want dat vind ik wel een belangrijke vraag, van betekenis voor Katja’s opa, voor Henks ouders, en misschien heeft Spoor daar wel een bedervende rol in gespeeld: er gingen natuurlijk een boel mensen naar Indië met goede bedoelingen, met de beste bedoelingen, óók militairen, met het idee: we gaan daar rust brengen, we gaan er eten en kleren uitdelen. Hoe moeten we dat zien? Jullie zeggen in Merdeka: de soldaten en commandanten waren wél verantwoordelijk voor wat ze deden, ze waren niet aansprakelijk. In het Grote Onderzoek wordt gesteld: de schuld ligt echt bij de leidinggevenden, politiek en militair, maar jullie leggen die ook bij de individuele militairen.
HSN: ‘Ja, ze kregen de gelegenheid en ze deden het, ze hadden het ook niet hoeven doen. Zo ontstond er een situatie van: je moet maar eerst schieten en dan pas kijken om te overleven.’

Angst.
‘Angst, ja. Dat was zo’n beetje de dagelijkse routine, in heel veel gevallen. Daarbuiten zijn er natuurlijk ook commandanten en lokale militairen aansprakelijk en verantwoordelijk voor extreme gewelddaden die ze gepleegd hebben, dat kan je niet ook afschuiven op de meerdere.’

Maar het is ook weleens interessant om het over de goede bedoelingen te hebben, vind ik.
‘Ja, er waren veel goede bedoelingen. Maar dat leger is wel gestuurd, met alle gevolgen van dien. De Engelsen waren wel in staat in te zien dat hun koloniale imperium in India en Birma voorbij was. De Fransen en de Nederlanders hebben daar beduidend meer moeite mee gehad, en dat heeft heel veel slachtoffers gekost.’

En dat is ook voor een groot deel aan de boekhouding te danken, natuurlijk: de begroting, maar dat is weer een heel ander verhaal. Katja, jouw opa was ook iemand die er met goede bedoelingen in stond.
KP: ‘Ja, ik denk dat dit wel heel typerend was voor Nederlands-Indië: het was zo’n uitgestrekt gebied met zoveel verschillende groepen mensen: etnisch, religieus… het is maar net vanuit welk perspectief je kijkt. En dat vind ik dan ook interessant aan Hamid: hij is dan wel Indonesiër, maar wel Europees opgevoed. Je had natuurlijk Indonesiërs met goede bedoelingen die toch negatief uitpakten voor andere Indonesiërs en Chinezen. En er waren Europeanen die hun werk deden zoals mijn opa: die werd bij het militaire offensief ingezet en hij zag armoe, hij zag allemaal halfnaakte mensen die niks te eten hadden. Dan vind ik het ook niet gek dat je denkt: wij komen die mensen helpen. En het hangt er ook vanaf op welk niveau je kijkt. Kijk je heel basaal, dan constateer je: deze mensen hebben eten nodig en dat hebben ze niet, dus wij gaan iets veranderen zodat ze hopelijk eten krijgen, en kleren. Maar op een politiek en ideologisch niveau kan het heel anders liggen en daarmee bijten. Het is ingewikkeld.’

Inderdaad, heel ingewikkeld, en belangrijk om al die perspectieven te zien: geen wonder dat dat niet met elkaar viel te verenigen, dat is bijna ondenkbaar. Jullie besluiten Merdeka met een heel mooi citaat, van Mangunwijaya, en dat gaat erover dat ook Indonesische strijders, die ook vaak wreedheden begingen, daar min of meer tegen wil en dank in terecht zijn gekomen, daartoe gebracht zijn.
HSN: ‘Dat was het tweede, voor mij zeer emotionele citaat. De schrijver Mangunwijaya heeft geschreven over een feestelijke bijeenkomst die in 1950 in Malang werd gehouden ter ere van guerrillastrijders die uit de bergen waren teruggekeerd. Zij werden er als helden onthaald, maar toen nam hun leider, majoor Isman – een bestaande figuur –, het woord:

“‘Prijs ons alsjeblieft niet als helden,’ zei hij. ‘Wij zijn geen helden, wij waren criminelen, wij hebben [onze eigen] mensen vermoord, wij hebben hun huizen overvallen en in brand gestoken. Wij zijn nog jong, maar onze handen zijn besmeurd met bloed. Ja, wij handelden uit naam van de onafhankelijkheid van de Republiek Indonesië. Maar wij waren moordenaars. Help ons. Behandel ons niet als misdadigers, maar geef ons de kans om weer normale mensen te worden, gewone burgers in de samenleving om ons land op te bouwen.’”

Dit gebeurde niet overal, maar dit was een fantastisch moment. En toen dacht ik: dat hebben we de Nederlandse soldaten in 1950 nooit horen zeggen, maar hun is ook nooit de kans gegeven om dit te vragen. Daar hebben we in Nederland iets laten liggen, waardoor heel veel leed is ontstaan. Deze scene tekent het feit dat er een integratie moest komen van al die jongens die geweld hadden gepleegd en weer gewoon burger moesten worden, en dat ging met heel veel pijn en frustratie gepaard.’

Voor zover dat in Indonesië gelukt is, want de erfenis van het geweld is heel groot.
‘Ja, dat is onmiskenbaar het geval. Het revolutionaire geweld heeft een zware hypotheek gelegd op het na-oorlogse Indonesië.’

Ik haal nog eens een uitspraak aan uit je oratie: de Nederlanders hebben een staat van geweld gevestigd, in Merdeka lezen we: aan de onafhankelijkheidsstrijd ontleent het leger zijn legitimatie als hoeder van de nationale eenheid. Ook o.a. uit het boek Krijgsgeweld en kolonie van Groen c.s. [zie het interview op de website] blijkt de permanente strijd die tijdens de koloniale periode werd geleverd om de Indonesiërs onder de duim te houden. Het koloniale bewind genereerde ook geweld binnen de Indonesische samenleving. Dus zeker niet om de Nederlanders vrij te pleiten, maar was dat ook niet een element van de ‘inheemse’ samenlevingen, afhankelijk van de plek ofwel stammenstrijd, of oorlog tussen vorstendommen?
‘Er waren natuurlijk veel onderlinge oorlogen, maar het koloniale geweld zorgde wel voor een schaalvergroting en intensivering van geweld.’


Tijdens WO II hebben de Japanners met hun militaire tucht en training hier ook een enorme steen aan bijgedragen. Ethan Mark stelt in een interview met Boudewijn Walraven in Indies tijdschrift 2020 #1 dat zij hun machismo op de Indonesiërs hebben overgedragen; hij noemt Soeharto als een typische leerling van de paramilitaire eenheid, het vrijwilligersleger PETA.
‘Dat is zeker het geval geweest. Door de massale mobilisatie en training van honderdduizenden jongeren werd er een enorm geweldspotentieel gekweekt dat niet alleen tijdens de revolutie maar ook in de decennia daarna doorwerkte.’


Om kort bij een actuele discussie aan te sluiten: jullie benoemen in Merdeka de Bersiap: het extreme geweld van pemuda tijdens bersiap- en daulat-acties tegen de koloniale bevolking en haar al dan niet vermeende collaborateurs, als ‘niet specifiek Indonesisch en zonder speciale culturele verklaringsgrond’.
‘Ik geloof niet in exclusieve culturele verklaringen als bepalende factoren voor het ontstaan van grootschalig geweld. Die “bloeddorstige” Javanen werden kort daarvoor nog “het zachtste volk op aarde” genoemd. Mobilisatie, training, het wegvallen van centraal gezag en de beschikbaarheid van wapens en een mobiliserend idee van vrijheid verklaren veel beter wat er aan de hand was.’

Ik had wel gehoord van Molukkers en Menadonezen van het KNIL die geweld uitlokten, de milities van Indo-jongens die jullie opvoeren zijn nieuw voor mij.
‘Indo-Europese jongeren die tijdens de oorlog buitenkamper waren, zijn toen ongelooflijk gepest door Indonesische jongeren. Dat soort rivaliteiten bestond overigens al tijdens de koloniale periode, toen leerlingen van verschillende scholen met elkaar vochten. Na de Japanse capitulatie, toen de eerste KNIL’ers uit gevangenschap terugkeerden, dachten veel Indo-jongens: en nou wij. In hun overmoed deden zij alsof de oude tijden weer terug zouden komen. En dat wekte weer de woede van jonge revolutionairen.’

Er staat in Merdeka nog eens dat in april ’49 in Hotel des Indes, Jakarta, over en weer algehele amnestie werd verleend voor gepleegd oorlogsgeweld. Hoe is dat te rijmen met de rechtszaken die in Nederland alsnog gehouden worden? Dat is voor mij vooral een technische vraag, ik begrijp het gewoon niet. Ik gun de weduwen en andere nazaten vanzelfsprekend hun schadevergoeding, hoe fragmentarisch en willekeurig/toevallig nu ook uitgedeeld, gezien de enorme aantallen slachtoffers.
‘Ik ben geen rechtsgeleerde maar ik denk dat extreem geweld en oorlogsmisdaden daar niet onder vielen. Later heeft Den Haag die alsnog met opzet laten verjaren, maar we ontkomen er niet aan ze onder ogen te zien.’

Er is nog een ander gevolg van de oorlog dat ik zou willen aansnijden. In Merdeka zit als ik het goed lees een verborgen klacht: de onafhankelijkheidsstrijd heeft geen sociale revolutie kunnen worden – ‘de kans was verkeken’ met het neerslaan van de linkse beweging; er was corruptie, beloofde landhervormingen bleven uit – , wat doorgewerkt heeft in de latere constellatie van Indonesië. Het kapitalisme heeft zwaar de overhand.
‘De grote tragiek van de Indonesische geschiedenis is dat die sociale strijd in de jaren zestig opnieuw hoog opliep; in 1965-66 werd de linkse beweging door het leger en aanverwante milities letterlijk uitgemoord. Een half miljoen mensen werden vermoord, ruim twee keer zoveel als tijdens de revolutie.’

Een opvallende strategie die ik al eerder noemde, was het inlijven van concurrenten en zelfs tegenstanders in de eigen regering – zo bleef de Republiek gebruikmaken van de voormalige feodale bestuurders, wat pragmatisch was maar ook moeilijk te verteren voor de communistische beweging en de loslopende pemuda. Dat zie je nu ook bij Joko Widodo, die de militaristische presidentskandidaat Prabowo Subianto minister van Defensie heeft gemaakt en daarmee een gevaarlijk element in feite heeft warm gehouden en opgekweekt.
‘President Joko Widodo heeft, net als Soekarno, sterk de neiging tegenstanders de mond te snoeren door ze een plek in de regering te geven. Prabowo is daar een mooi voorbeeld van. En onderschat de rol van militairen niet. Ze zijn er nog steeds, ze verdedigen hun visie op de geschiedenis met hand en tand – zelfs in die mate dat wij geen onderzoek mochten doen in Indonesië – en loeren op hun kans hun macht weer uit te breiden.’

Dat is een beklemmend besluit van dit gesprek. Onze tijd is nu echt op, helaas. Ik bedank jullie hartelijk!


Henk Schulte Nordholt & Harry Poeze, Merdeka. De strijd om de Indonesische onafhankelijkheid en de ongewisse opkomst van de Republiek, 1945-1950, Walburg Pers, 2022

 
Share our website