Molukse zaken: kinderboek


Je wilt het niet weten

door Herman Keppy

Moet Indies tijdschrift nu ook al kinderboeken recenseren? Ja, soms wel, want ook voor kinderen geldt: een goed begin is het halve werk. Andersom, en dat geldt voor het hier besproken – en elders bejubelde – boek Ik wil het weten van Annemarie Bon, een slecht begin kan het halve werk naar ellende zijn.
Ik wil het weten, bedoeld voor kinderen vanaf negen jaar, vertelt het verhaal van het Molukse meisje Julia dat in 1958 in Kamp Vught woont. De tekst op het omslag luidt: 'Duik in het leven van Julia. Waarom woont zij in Nederland in een kamp met prikkeldraad en niet op een Moluks eiland?' Waarom zwijgen de volwassenen hierover?’
Dat kan, nog niks mis mee, al zouden we moeten weten dat vele Molukse KNIL-militairen en hun gezinnen die naar Nederland kwamen al jaren buiten de Molukken woonden, menigeen had de Molukken zelfs nog nooit gezien. Wel geeft zo'n aanbevelingstekst richting aan welke kant het op gaat. Dit kinderboek belicht opnieuw het Molukse slachtofferschap.


Amboneesjes
Dat begon zeventig jaar geleden al met Toen de Amboneesjes kwamen van H. Hoogeveen: 'Och, och, wat zijn dat toch wonderlijke kinderen. Gitzwart haar, donkere ogen, nog nooit heeft ze zulke vreemde kinderen gezien. Maar ze weet wel hoe ze heten. Het zijn Ambonezen. Die komen hier heel, heel ver vandaan. Uit een warm land. Maar daar waren ze niet meer veilig. Boze mensen wilden hun ouders kwaad doen. Toen zijn ze naar ons land gevlucht. Hier wonen ze in kampen, in grote barakken.'
Zo versimpeld werd de Molukse geschiedenis voorgesteld, begin jaren vijftig van de vorige eeuw. Zeventig jaar verder is er weinig bijgeleerd, blijkt uit Ik wil het weten.
De vader van Julia zegt in het boek: '[...] veel Molukkers traden in dienst van het KNIL. Oók omdat we arm waren. Want als militair werden we geweldig betaald, onze kinderen kregen goed onderwijs én schoenen. Andere kinderen liepen op blote voeten, maar onze kinderen droegen schoenen.'
De waarheid is dat de Molukken zo verarmd waren dat de militaire dienst een van de weinige manieren was om aan die armoede te ontsnappen. De betaling was verre van geweldig en veel minder dan wat de Hollandse soldaten aan soldij ontvingen. Het goede onderwijs valt ook tegen, daarvan getuigt al de gebrekkige beheersing van het Nederlands bij het merendeel van de groep die in Nederland kwam. Geen wonder, naar de Nederlandse school mochten zij niet. En als de kinderen op schoenen liepen, dan waren die gekocht door hun ouders – niet geleverd door het KNIL.


Trouwste onderdanen
Het wordt nog erger in het boek als de omafiguur de mond roert: 'Veel later werden Molukkers juist de trouwste onderdanen van Nederlands-Indië. Veel Molukkers waren in dienst van het KNIL, het Koninklijk Nederlands Indisch Leger. Molukkers hadden allerlei voorrechten. Ze verdienden meer dan Indische mensen en werden gelijk aan de Nederlanders behandeld.'
Dat van die trouw is allang achterhaald. In 1817 bezorgde de Molukker Pattimura het KNIL de grootste nederlaag tot dan toe en tot aan het begin van de twintigste eeuw moest hetzelfde KNIL geregeld op strafexpeditie op de Molukse eilanden. Vele Molukkers, zeker de intellectuelen die in dezelfde periode op Java en in Nederland verbleven, verlangden naar onafhankelijkheid. Die van Indonesië; de eerste politieke verenigingen Sarekat Ambon en Jong Ambon steunden de Indonesische nationale beweging.
Dat de Molukse soldaten meer verdienden dan de Indische is klinkklare onzin. Indische Nederlanders stonden gelijk aan de Nederlanders qua salariëring. De schrijfster bedoelt wellicht 'Indonesische', maar ook in dat geval klopt de bewering niet. De Molukse militairen verdienden hetzelfde als hun collega's van andere Indonesische volksaard. Op een occasionele 'gelijkgestelde' na werden Molukkers op geen enkel front gelijk behandeld aan de Nederlanders.
Maar ja, zo'n opbouw van wederzijdse aanhankelijkheid en trouw is kennelijk nodig om het contrast weer te geven met de uiteindelijk slechte behandeling van Molukkers door de Nederlanders die hen zo prezen. Die opvang en begeleiding van Molukkers, laten we daar duidelijk over zijn, kan niet 'de tand des tijds ruimschoots doorstaan', zoals destijds door premier Lubbers beweerd. Het was bar en boos. In Ik wil het weten mogen we ons voor de zoveelste keer wentelen in die ellende en dat verdriet, terwijl het inmiddels hoog tijd is de bakens te verzetten en te kijken naar het heden en de toekomst.


Lijfstraffen
De laatste zinnen van Ik wil het weten, wil je niet weten, want zijn ronduit stuitend. 'Ik begrijp in een flits dat als hij het leger opgeeft, het appèl elke ochtend, de strenge straffen, de hoop op een zelfstandige Molukse staat, dat hij dan alles kwijtraakt. Dit is zijn houvast. Wat er nog rest van zijn status. "Papa," zeg ik, "Jij bent mijn held en de RMS komt! Morgen gaan we het samen vieren."'
Dat is toch vreselijk! Even tussen neus en lippen door geeft Annemarie Bon onder meer aan: papa hoeft de strenge straffen niet op te geven, want dan verliest hij zijn status. Die lijfstraffen waren verschrikkelijk: verkeerd woord gezegd, hap sambal in de mond; verkeerde (linker) hand naar je vader uitgestrekt, klap op die hand of op het gezicht; ongehoorzaam geweest, je mocht de koppelriem zelf aangeven waarmee je slaag kreeg. Afschuwelijk, zo ging het ook in het kamp. Tja, volgens Annemarie Bon heeft papa zonder die straffen geen status.
Toch ziet zij licht in de toekomst: 'De RMS komt!' Wel, meer dan zeventig jaar na de opstand op Ambon wijst niets erop dat Molukkers in Nederland of die in Indonesië die onafhankelijke Zuidmolukse staat gaan of willen bewerkstelligen.
Zorgelijker is dat er voor Molukse kinderen in Nederland nog steeds geen vrolijke Molukse Pippi is die paarden boven haar hoofd tilt of een slimme Harry Poceratu die tovenaarsleerling wordt. Aduh, die arme Molukse kinderen komen het kamp maar niet uit.


Annemarie Bon, Ik wil het weten, uitgeverij Zwijsen, 2021
 
Share our website