Radical chic

door Esther Wils

Eind 2019 sprak ik Harm Stevens, conservator bij het Rijksmuseum en eindverantwoordelijke voor de tentoonstelling die op 11 februari jl. openging – het interview staat voor de gelegenheid online. Het was toen al duidelijk dat hij gegrepen was door de Indonesische ‘revolusi’ en dat is zo gebleven. In de catalogus schrijft hij, verstopt in een noot: ‘Je zou kunnen zeggen dat de keuze voor deze foto als beeld voor de tentoonstelling bewijst dat het Rijksmuseum een zekere hang heeft naar radical chic, de door Thom Wolfe in een essay uit 1970 gemunte term voor het dwepen door de hogere kringen met revolutionaire, vaak linkse, volksbewegingen.’ De noot staat bij een passage over ‘bekende en minder bekende fotografen die, camera in de aanslag, het wereldnieuws uit Indonesië verspreidden. Niet zelden vielen ze als een blok voor de looks en de branie van de jeugdige revolutionairen op straat, die straalden van jeugdig idealisme. Op hun foto’s is te zien hoe een (zeer fotogeniek) Indonesisch revolutionair zelfbeeld ontstond.’
Een pagina eerder lijkt Stevens zichzelf te waarschuwen: ‘Maar tegelijkertijd is het zaak om niet volledig in de ban te raken van “het verblindende licht” van de revolutie en uitsluitend oog te hebben voor Indonesische ervaringen en gezichten.’ Waarna hij uitlegt dat het Rijks ook andere groepen die in deze geschiedenis betrokken waren in beeld wil brengen, met hun gezichtspunt.

Betrokken groepen
Misschien hadden ze het simpelweg bij de Indonesiërs moeten houden, dacht ik na afloop van mijn bezoek. Het is een onmogelijke opgave alle groepen verantwoord ‘af te dekken’, en dat wordt ook niet gepretendeerd. Er is een dappere poging gedaan door Indo’s, totoks, Molukkers en Chinezen in het verhaal te betrekken, maar ook hier hebben de esthetiek en de verrassing van de uitzondering het gewonnen; van een overtuigende vertegenwoordiging is geen sprake, van interessante vondsten wel. Het babyboek van een Chineesje dat tijdens de proklamasi werd geboren, de kleertjes van een Indo-baby, gemaakt uit het linnen van boekomslagen, de jurk van een totokse, uit zijden landkaarten aan elkaar genaaid, de ‘body tag’ van een Molukse militair met zijn stamboeknummer: ze hebben een mooie plek gekregen, maar de verhalen van hun eigenaars zijn niet tekenend voor ervaringen van de groep. Zo waren de Indische, de totokse en de Molukse eigenaars van de objecten volgens hun nazaten allen ondubbelzinnig vóór de Indonesische onafhankelijkheid en bleef de Chinese familie ongemoeid door het anti-Chinese geweld, maar stak zij toch over naar Nederland, uit veiligheidsoverwegingen. Niet gekozen om een fenomeen te illustreren, maar puur als individueel verhaal, net als de knappe Indische Tanja Dezentjé, afgebeeld op een schilderij van Sudarso uit 1947, die – evenals de Indische vrouw van de Franse fotograaf Cartier-Bresson – gegrepen was door de revolusi en zich er politiek voor inzette. Of het te illustreren fenomeen zou moeten zijn dat velen de revolusi toegenegen waren, ook mensen van wie je dat niet meteen zou verwachten.
Een unicum is ook de nota bene door de onversaagde ‘klokkenluider’ Joop Hueting ‘buitgemaakte’ Koran, een bruikleen van David Van Reybrouck, die hem toevertrouwd kreeg van Huetings kinderen in de hoop dat hij hem op de juiste plaats zou kunnen terugbezorgen. In zijn interview met Indies tijdschrift zei Van Reybrouck dat Hueting er naderhand enorm mee zat dat hij zo’n heilig boek onder afschuwelijke omstandigheden geroofd had; gek genoeg vermeldt het bijschrift dat niet.*

Theater
Om nog even bij het begin te beginnen: de bezoeker komt binnen in een ruimte waar foto’s van de proklamasi zaalhoog en -breed worden geprojecteerd: indrukwekkend, alsof je erbij bent. De plechtigheid en de serieuze inzet van het moment zijn onmiskenbaar op de gezichten, en worden nog uitvergroot door de beelden van de massa bevlogen mensen die vlaggen en leuzen dragen, later en elders in de stad verzameld. De proklamasi-foto’s zijn gemaakt door Soemarto Frans Mendur en weg gesmokkeld voordat de Japanners er beslag op konden leggen, maar daarna zijn er ook filmopnames en foto’s gemaakt door de Engelsen en de internationale pers, waarop het verzet tegen de herbezetting nadrukkelijk in beeld komt. Het is nu moeilijk voor te stellen hoe de Nederlandse bestuurders van die tijd er slechts een opstand van rebellen in hebben kunnen zien. De associatie met de voormalige Japanse bezetters moet daarvan bijna wel de oorzaak zijn – ook een vorm van verblinding, met huiveringwekkende uitkomst. 
In de tweede zaal opnieuw projecties, nu van een groep elegante, zeer jonge Javanen. De foto’s zijn afkomstig uit een piepklein vriendenboekje, dat in een vitrine ligt. Het boekje is geconfisqueerd door de Nederlandse inlichtingendienst NEFIS, de bezitter Soetarso Nasrudin, die deel uitmaakte van de Siliwangi Divisie van de TNI, is geëxecuteerd. Hij en zijn vrienden waren zo te zien vrolijke, knappe jongens. Ze komen kamerbreed in beeld, ook nog eens ingezoomd op de gezichten; de bedenker van deze opstelling lijkt wel verliefd, waardoor het bedrukte gevoel van de kijker – al die verwoeste levens… – een rare bijsmaak krijgt.
In de derde zaal is een kunstwerk/installatie gebouwd. Lege portretlijsten van de gouverneurs-generaal, waarboven oude vaandels van Indonesische vrijheidsstrijders, lang voor WO II afgenomen en in het depot van het Rijksmuseum bewaard. Daartussen naargeestige raven en mythische roofdieren; de symboliek is overduidelijk, maar de ruimte biedt wel de nodige historische diepte: het verzet tegen/en de koloniale overheersing had(den) in de loop van de ‘gezamenlijke geschiedenis’ al heel wat doden gekost; geweld was er onmiskenbaar onderdeel van en de tegenstand in 1945 kwam niet uit de lucht vallen.
Tot zover de theatrale impact, die komt pas aan het eind weer terug, in de filmbeelden van Soekarno’s triomfantelijke intocht eind 1949 en de verdrietige recente interviews, ook weer zeer groot geprojecteerd, met kinderen van de kunstenaars wier werk wordt getoond en nazaten van de bruikleengevers.

Kunst, propaganda en archiefmateriaal
Wat er verder te zien is, is een fraaie verzameling kunst van revolutionair betrokken schilders en tekenaars, deels afkomstig uit de collectie van Soekarno (een primeur voor het Rijks, mogelijk dankzij de intensieve samenwerking met Indonesische onderzoekers?). De treffende oorlogsaquarelletjes van Mohammed Toha – nog maar een jongetje ten tijde van de onafhankelijkheidsoorlog – en het mooie, realistisch-gedetailleerde portret van zijn moeder door Trubus Soedarsono, komen uit de eigen collectie van het Rijks. Boeiend zijn ook de schetsen van de Australische Tony Rafty, die in het kielzog van het leger documentaire tekeningen maakte, met name van de Slag om Soerabaja en de evacuatie van (Indische) Nederlanders. Ze brengen de chaotische, gewelddadige toestand dichtbij, zoals de rake portretten van de Javaanse kunstenaar Henk Ngantung de beraadslagingen in Linggajati levendig vastlegden.
Verder indrukwekkende propaganda-affiches, van naïef getekend tot professioneel vervaardigd (en zeer goed behouden/gerestaureerd), albums en dossiers van door de NEFIS verdachte personen. Echt een goede reden om naar het museum te gaan! Ongelooflijk dat al dat materiaal, veelal afkomstig uit het Nationaal Archief, zo gaaf behouden is gebleven. Zo’n kartonnen mapje met een foto van Sjahrir erop, zijn naam in typeletters, geeft beslist de ‘historische sensatie’: het was dus écht… En waarschijnlijk worden deze objecten op den duur in Indonesië terugbezorgd; dat lijkt mij tenminste niet meer dan logisch.
Beetje jammer dat de vitrines met documenten en fotoalbums zo laag zijn gemaakt (moeten we ‘op de knieën’?); de vele middelbare en nog oudere bezoekers hadden er moeite mee.

Indonesische focus
Van Nederlandse kant geen documenten, geen propaganda, geen reuzebeelden van frisse Hollandse jongens die niet weten wat ze tegemoet gaan – en die zijn er natuurlijk wel, even charmant en vrolijk als de Indonesiërs uit het prominent aanwezige vriendenalbum.** Er wordt op bescheidener schaal één oorlogsvrijwilliger over het voetlicht gebracht. Indische journalisten komen we ook niet tegen, terwijl (de latere Indische voorman) Tjalie Robinson, die met zijn ambivalente positie: eerst overtuigd medewerker van het soldatenblad Wapenbroeders, later opgestapt vanwege zijn vele Indonesische vrienden,*** een goede tegenhanger had kunnen zijn van de interessante Javaanse journalisten Rosiwan Anwar en Pramoedja Ananta Toer.   
Wat mij betreft had de focus dus compleet op ‘de Indonesische kant’ mogen liggen, dan was er wellicht ook meer duidelijk geworden over de interne verdeeldheid van de Indonesische partijen. Dat die er waren, blijkt nauwelijks uit de tentoonstelling. Federalisten, op het geloof georganiseerde moslims, communisten: enorme aantallen mensen die als zodanig niet erg uit de verf komen, aangezien de Republiek en haar aanhangers (ook onder de schilders) de boventoon voeren. En het blijft gek dat filmpjes met militante Molukkers de tekst meekrijgen van ‘Nederlandse troepen’. Voor mensen die er weinig van afweten, moet het de vraag zijn wat al die bruine mannen met hun Japans aandoende neklappen daar dan doen – geen uitleg daarover.*
Soekarno figureert aan het begin en het slot, larger than life in beeld, als Alfa en Omega van de tentoonstelling en de revolusi, bij wijze van spreken. Je snapt dat de beweging een katalysator nodig had, en het is duidelijk/helaas een universeel gegeven dat veel mensen een leider wensen. Op mij heeft Soekarno’s charisma geen vat; hij is me te ijdel en opportunistisch. Maar het moet een ‘podiumtijger’ zijn geweest, zoals het in de catalogus wordt geformuleerd, hét fotogenieke gezicht van de revolusi.
Ook de schitterende, strenge kop van een van zijn dochters mogen we van dichtbij bekijken, bij de interviews waarmee de tentoonstelling besluit. ‘Wij Indonesiërs houden van het leven, maar nog meer van de vrijheid,’ zegt ze. Dan krijg je even kippenvel; wie had die vrijheid ooit mogen betwisten? Ik verliet de tentoonstelling met gemengde gevoelens: al hangt de opzet naar mijn idee enigszins uit het lood, het is een indrukwekkend en verrassend geheel, met grote toewijding gemaakt en zeer de moeite waard om te bekijken. En dat is toch waarom we in de eerste plaats naar het museum gaan.


*Ik realiseer me achteraf dat ik - net als de meerderheid van de aanwezige bezoekers - geen begeleidend audioverhaal had besteld; met zo’n koptelefoon op hoor je je eigen gedachten niet meer, en kan je niet met eventueel gezelschap van gedachten wisselen. Wellicht biedt zo’n toelichting wel meer achtergrond, maar wordt niet als een vereiste aangeboden – anders dan in het Indisch Herinneringscentrum, waar nauwelijks tekstborden zijn gebruikt en het grootste deel van de nieuwe vaste tentoonstelling Ons land. Dekolonisatie, generaties, verhalen uit audiovisuele middelen (geluid en beeldprojecties) bestaat. Ook daar heb ik al een eerste blik op de tentoonstelling geworpen, maar die was bij de persbezichtiging nog niet af en ik kon me niet voorstellen dat de inhoud van de vertelde verhalen net zo karikaturaal zou zijn als de algemene introductieteksten. Die ga ik dus nog afluisteren. Daarover later meer.
**Voor de uitgave van Stichting Tong Tong Het verborgen verhaal. Indische Nederlanders in oorlogstijd, 1942-1949, (2015) deed ik een deel van de beeldredactie en ik werd toen al geconfronteerd met het lastige verschijnsel dat foto’s van pijnlijke situaties tegelijk aantrekkelijk kunnen zijn. https://stichtingtongtong.nl/het-verborgen-verhaal-indische-nederlanders-in-oorlogstijd-1942-1949/. De bovengenoemde babykleertjes uit boeklinnen zijn overigens in dat boek ook al te zien, opgespoord door de redactie van de voorafgaande, gelijknamige tentoonstelling.
***Voor deze boeiende geschiedenis kunt u terecht bij Wim Willems’ Tjalie Robinson. Biografie van een Indo-schrijver (Bert Bakker, 2008)

Bij de foto: het leidende beeld van de tentoonstelling, leden van de KRIS op verlof in Yogya, 1947, gefotografeerd door Hugo Wilmar 


 
Share our website