Nieuwsbrief september/oktober 2022

Beste lezer,

Moet de Javamens terug naar Java?* Zijn overblijfselen liggen nu in het Leids museum Naturalis, maar als je het mij vraagt hoort een overledene überhaupt niet te worden opgegraven – en dat is niet ingegeven door religieuze overwegingen, maar simpelweg uit clementie met de dode die wordt tentoongesteld, uitgekleed tot op een laag die hijzelf niet eens heeft kunnen bekijken. Na hoeveel jaar mag de integriteit van het lichaam worden geschonden, tenzij we crematie verkiezen of onze resten welbewust aan de wetenschap schenken?
De BBC herhaalde onlangs een documentaire waarin zonder enige bijgedachte een complete negentiende eeuwse begraafplaats werd blootgelegd; ook de graven van rijke mensen die een extra zware steen hadden besteld tegen grafschenners – lijken werden destijds bij bosjes verkocht voor medisch onderzoek – werden onder grote opwinding gelicht. Botje voor botje werd afgestoft, leeftijd, geslacht en doodsoorzaak werden vastgesteld. Wanneer ben je geen grafschenner meer? Is dit archeologie?
En wat – aan de andere kant van het spectrum – te denken van een Moluks ‘archeologieproject’ in Friesland, waar gezocht wordt naar sporen van een woonoord dat in 1969 sloot en door het bos overwoekerd is geraakt? Wat gaat men daar aan schatten vinden?
Lastige ethische/actueel-historische vraagstukken, zoals er vele zijn.

Er is even een gat gevallen in de berichtgeving van Indies tijdschrift, maar hier zijn we weer. De publicaties zijn intussen doorgegaan, dus er is genoeg te melden.

In twee van de recente artikelen komt Joods leven in de kolonies aan de orde; Liesbeth Rosen Jacobson schreef over de Joodse gemeenschappen in Indië tijdens WO II, Ellen Ombre verwerkt in haar nieuwe roman Last onder andere de geschiedenis van Joden in Suriname. Opvallend is zowel in de Oost als de West het scherpe onderscheid in de posities van Asjkenazische en Sefardische Joden, groepen die onderling weinig solidair waren.
Wat mij bij Ombre bijzonder aanspreekt, is de afstand die ze bepleit tot het historisch slachtofferschap. Haar hoofdpersoon is juist door de obsessie met historisch leed in de verdrukking geraakt, maar zij denkt zich eruit los. Helaas ontbreekt die behoefte aan afstand en analyse in Sylvia Pessirerons laatste boek, Sayang é. Zeventig jaar Molukkers in Nederland en op Maluku, en heeft zij de gebruikelijke mythes en clichés opnieuw van stal gehaald, zo constateert Herman Keppy tot zijn teleurstelling. ‘Is dit nieuwe boek dat de “pijnlijke geschiedenis” nog eens herhaalt, op te vatten als markering van het feit dat het maar niet opschiet met het verwerken van die geschiedenis door de Molukse gemeenschap zelf?’ vraagt hij zich af.
Boudewijn Walraven benadrukt in zijn bespreking van David Meijers Zusters van Tarakan de onmogelijkheid – door onder meer Johan Huizinga al benoemd – de historische werkelijkheid in zijn oneindigheid aan feiten te vangen. Meijer koos ervoor zijn onderzoek naar de familiegeschiedenis te beperken tot de belevenissen van zijn Indische oma tijdens WO II op Borneo, en haar ervaringen aan/in te vullen met zijn eigen fantasie – volgens Walraven op integere wijze. Bea Brommer, kenner van de vroege geschiedenis van Indië en goed thuis in het archiefmateriaal, doet daarentegen in haar nieuwe boek Batavia in 1627 een poging tot een representatief beeld in de breedte te komen; ze stelt uit de vele verschillende bevolkingsgroepen die de stad bevolkten historische personen voor. Dat resulteert in ‘een met steekproeven uitgevoerde analyse van het sociale leven van de multiculturele koloniale stad’, aldus recensent Leonard Blussé – dat klinkt als een aantrekkelijke formule.
Behalve de historicus en sinoloog Blussé begroeten we ook Kees Broere, voormalig correspondent voor de Volkskrant, als medewerker. Hij publiceerde vorig jaar de roman Irma. Een mikado van boze goden (In de Knipscheer), een verbeeldingsrijk boek waarin de recente geschiedenis van het Caribisch gebied – en vooral de duistere kanten ervan, als internationaal kruispunt van slechte machten, waaronder een orkaan – een fatale rol speelt in de levens van de hoofdpersonen. Het boek dat hij voor ons besprak, Ongemak. Zes Caribische eilanden en Nederland, behandelt specifiek de gemankeerde banden binnen het Koninkrijk. Auteurs Oostindie en Veenendaal gebruiken de term niet, maar Broere spreekt zonder reserve van ‘Caribische ontwikkelingslanden dus, die als zogenaamd gelijkwaardige partners een koninkrijk vormen met nota bene een van de rijkste en hoogst ontwikkelde landen ter wereld’. Liefde voor de plek staat kritisch vermogen bij Broere niet in de weg en dat geeft leven in de brouwerij – en dat geldt ook voor zijn fictie.  
U kunt op onze website ook een van de interviews lezen die al waren aangekondigd; ik sprak begin september Henk Schulte Nordholt over het boek Merdeka, waarbij Katja Paijens later aanschoof. Er werd heel veel besproken in dat uur, maar het was wat het publiek en mijzelf betreft bijzonder boeiend. Schulte Nordholt en zijn co-auteur Harry Poeze zijn erin geslaagd nu eens écht de Indonesische kant van de onafhankelijkheidsstrijd van reliëf te voorzien, de veelheid aan standpunten, ambities en emoties gezicht te geven en het ‘ongewisse’ van de strijd voelbaar te maken. Ik heb het gesprek dan ook integraal opgenomen. Met dank aan beide gasten voor hun aanvullingen – er blijft tijdens een interview altijd wel hier en daar een vraag in de lucht hangen, maar ook die zijn nu beantwoord. Hopelijk beleeft u er net zoveel plezier aan als wij.

Er blijven wekelijks bijdragen verschijnen, maar onze aandacht gaat komende maand ook uit naar het in elkaar steken van het Indies jaarboek, een bundeling van de relevante stukken die dit jaar online zijn verschenen en straks in boekvorm te bestellen zijn. U kunt de eerstvolgende nieuwsbrief verwachten als het manuscript naar de zetter is, volgens planning eind november.

Met hartelijke groet,

Esther Wils

*Een van onze lezers stuurde een interessante opmerking in met betrekking tot de Javamens: ‘De term Javamens is misleidend, en wordt vooral gebruikt in het gepolitiseerde debat over wat waar thuishoort. ‘‘Mens’’ suggereert dat de resten behoren aan een lid van een stam of volk, met wie culturele banden bestaan. Het schedelkapje waar het hier om gaat, behoort aan een hominide, een diersoort die wordt geplaatst tussen aap en mens, maar vele honderdduizenden jaren voor de eerste mens heeft geleefd. Dat maakt de discussie niet minder relevant, maar zij zou wel op basis van de feiten gevoerd moeten worden.’ 

 
Share our website